Fotolexicon, 28e jaargang, nr. 44 (oktober 2011) (nl)

Théodore van Lelyveld

Pieter Eckhardt

Extract

Vanaf het moment dat amateurschilder Van Lelyveld in 1894 in Suriname arriveerde en er de functie van assistent van gouverneur Van Asch van Wijk bekleedde, hanteerde hij met regelmaat de camera. In tegenstelling tot de meeste andere amateurfotografen uit deze periode legde hij niet alleen zijn privéleven vast. Het kleine oeuvre dat in vier jaar (1895-1898) tot stand kwam, toont hem als een oplettend observator met een brede belangstelling voor de Surinaamse mens en samenleving. Stelselmatig maakte hij opnamen van de verschillende bevolkingsgroepen, plantages, landschappen en de Nederlandse (bestuurs)gemeenschap.

Biografie

 

1867

Op 18 februari 1867 wordt Théodore Bernard (Théodore) van Lelyveld in Semarang (Nederlands-Indië) geboren als zoon Willem Anne Justinus Theodore van Lelyveld, een suikerfabrikant op Java, en Rose Flore Gertrude Sayers. Het gezin is lid van de Nederlands Hervormde kerk.

1875

Van Lelyveld wordt op achtjarige leeftijd naar Nederland gestuurd om in Utrecht zijn lagere school en daarna de HBS te doorlopen.

1890

Na zijn opleiding aan de Militaire School in Haarlem wordt Van Lelyveld benoemd tot tweede Luitenant der Infanterie.

1892

In Den Haag, waar Van Lelyveld is gelegerd, ontmoet hij Dina (Dolly) van Emden (1871-1955), met wie hij in 1892 trouwt. Het paar gaat in Amersfoort wonen.

1893

Het echtpaar krijgt op 18 januari een dochtertje Catharina Johanna Rose van Lelyveld. Zij overlijdt nog geen maand later op 3 februari.

1894

Van Lelyveld doet als amateurfotograaf mee aan de Internationale Photographie-tentoonstelling van 14 tot 29 juli 1894 te Arnhem, waar zijn foto’s ‘op militair gebied’ worden getoond.

1894-‘98

Van Lelyveld is adjudant van de gouverneur van Suriname. Gedurende vier jaar dient hij de gouverneurs jonkheer T.A.J. van Asch van Wijck en mr Tonckens. Aanvankelijk gaat hij met zijn vrouw wonen in de Gravenstraat in Paramaribo. Vanaf maart 1896 wonen zij bij Fort Zeelandia. Op 28 september 1896 wordt de tweede dochter Rosa Charlotte van Lelyveld (1896-1976) in Paramaribo geboren.

1897

Van Lelyveld wordt benoemd tot één van de militaire leden van het Militair Gerechtshof voor de Nederlandsche West-Indische Bezittingen in Suriname.

1898

Van Lelyveld keert terug naar Nederland, naar zijn Haagse garnizoen.

1902

Inmiddels eerste luitenant bij de grenadiers wordt Van Lelyveld na een ‘ernstige val’ op non-actief gesteld en afgekeurd voor militaire dienst. Na tekenlessen te hebben gevolgd bij beeldhouwer Charles van Wijk gaat hij naar de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag.

Samen met zijn vriend, de Nederlandse schilder Théophile de Bock (1851-1904) maakt Van Lelyveld een reis naar Barbizon. In dit jaar reist hij ook samen met zijn vrouw naar Corsica. Hij legt een verslag van deze reis vast in een album voor dochter Roosje en illustreert het met zijn eigen foto’s.

1904

Van Lelyveld schrijft in het tijdschrift Eigen Haard twee jaar na het overlijden van Van Asch van Wijck een artikel over hem: ‘Een populair gouverneur en een dankbare bevolking’.

1904-‘05

Na zijn opleiding in Den Haag gaat Van Lelyveld naar de Académie Julian in Parijs. Hij leert hier met name portretschilderen. In de zomer van 1905 volgt hij in Brugge een zomercursus buitenschilderen bij de Engelse schilder en etser Frank Brangwyn (1867-1956). Van Lelyveld schrijft voor De Gids twee artikelen over de misstanden in Frans-Guyana, ‘Het bagno in Fransch-Guyana’. Het echtpaar gaat in Laren wonen.

1907

Van Lelyveld laat door architect Hendrik Elzinga aan de Oude Naarderweg in Laren een villa bouwen met atelier: Rozenhoeve, vernoemd naar zijn dochter Roosje.

1911

Van Lelyveld maakt samen met zijn vrouw een reis naar Italië.

1912

Bij Kunsthandel J.C. Schüller in Den Haag worden schilderijen van Van Lelyveld tentoongesteld.

1912-‘16

In december 1912 vertrekt Van Lelyveld voor vier jaar naar zijn geboorteland Indië om daar te schilderen. In 1916 vervaardigt hij het staatsieportret van gouverneur-generaal A.W.F. Idenburg.

1913

Willy Sluiter maakt een tekening in Indië, waarop te zien is hoe Van Lelyveld als schilder aan het werk is in de kolonie.

1917-‘20

In 1917, kort nadat Van Lelyveld uit Indië is teruggekeerd, scheiden Théodore en zijn vrouw. Zij verlaten Laren en betrekken in Den Haag ieder een eigen huis. Roosje blijft tot haar huwelijk in 1920 bij haar moeder wonen.

1917-‘33

In Kunstzaal Kleykamp in Den Haag worden in 1917 schilderijen van Van Lelyveld tentoongesteld: Tentoonstelling van schilderijen van Th. B. van Lelyveld, Indische dansmotieven, volkstypen en landschappen; en van stillevens van J.W. Kaiser.

Gedurende vier jaar (1917-1921) is Van Lelyveld redacteur van de rubriek ‘Beeldende Kunsten’ in het tijdschrift De Loods. Hij schrijft over westerse en oosterse kunst.

Van 1917-1933 levert Van Lelyveld diverse bijdragen aan het tijdschrift Nederlandsch-lndië Oud en Nieuw onder andere: De Indische bouwkunst en kunstnijverheid (1917), Javaansche danskunst (1922) en Het Van Heutsz-monument te Weltevreden (1933)

1919

Van Lelyveld schrijft voor De West-Indische Gids een serie van vier artikelen, onder de titel ‘De kleeding der Surinaamsche bevolkingsgroepen in verband met aard en gewoonten’, geïllustreerd met zijn eigen foto’s. De vier publicaties worden vervolgens gebundeld uitgegeven.

1921-‘48

In 1921 treedt Van Lelyveld toe tot het bestuur der Vereniging van Vrienden der Aziatische Kunst. Van 1921 tot 1948 is hij secretaris van deze vereniging.

1922

Van Lelyveld geeft in Pulchri in Den Haag een lezing over de Javaanse danskunst. De lezing wordt afgedrukt in het tijdschrift Nederlandsch-Indië Oud en Nieuw met tal van illustraties en vervolgens ook als aparte publicatie uitgegeven.

1924-‘34

Tien jaar lang is Van Lelyveld bestuurslid (penningmeester) van de Haagse kunstenaarsvereniging Pulchri.

1929

In de Te ntoonstelling van aanwinsten van de gemeente musea in het Museum voor Moderne Kunst in Den Haag zijn schilderijen van hem te zien.

1931

Een geliefd schilderij van Van Lelyveld Déwie Maherah, waarop een Javaanse danseres is afgebeeld, gaat verloren bij een brand in Parijs. Mogelijk was dat de brand die het Nederlands paviljoen op de Koloniale Wereldtentoonstelling aldaar verwoestte.

Van Lelyveld publiceert het boek De Javaansche danskunst.

1934

In De West-Indische Gids verschijnt een artikel met Van Lelyvelds dagboekfragmenten over zijn tijd in Suriname: ‘Uit een oud dagboek’.

1936

In dit jaar geeft Van Lelyveld onder andere in Parijs en Londen diverse lezingen over Javaanse dansen in binnen- en buitenland.

1948

De tekenaar J. Dalenoord tekent een portret van Van Lelyveld.

1952

Van Lelyveld publiceert voor zijn vijfentachtigste verjaardag het boekje Penneschetsen onder diverse luchten. In het boekje staan artikelen (fragmenten), veelal over zijn reizen naar Frankrijk, Suriname en Indië. De artikelen/fragmenten zijn eerder verschenen in de tijdschriften Elseviers geïllustreerd maandschrift, Groot Nederland, Nederland en De Gids.

1954

Van Lelyveld overlijdt op 7 oktober 1954 in Den Haag en wordt daar begraven op 12 oktober.

Beschouwing

Théodore van Lelyveld, telg uit een rijke patriciërsfamilie, werd op 18 februari 1867 geboren in Semarang in Nederlands-Indië. In 1875, toen hij acht jaar oud was, werd hij naar Nederland gestuurd om in Utrecht zijn schoolopleiding te volgen. Zijn vader was al in 1870 overleden. Hoewel Van Lelyveld liever naar de Antwerpse kunstacademie had gewild, net als zijn vriend Arthur Briët, moest hij van zijn in Indië verblijvende stiefvader de HBS afmaken. Vervolgens volgde hij de Militaire School in Haarlem. Toen hij in 1890 zijn officiersopleiding had afgerond werd hij benoemd tot tweede luitenant bij de infanterie, gelegerd in Den Haag. Daar ontmoette hij Dina van Emden met wie hij in 1892 trouwde. Dina, zij werd Dolly genoemd, was geboren op 20 juli 1871 in Paramaribo en had een Surinaamse achtergrond. Haar vader was Abraham Julius (Bram) van Emden, een vooraanstaand man in Suriname die tal van belangrijke bestuursfuncties bekleedde.

Eind 1894 vertrokken Van Lelyveld en zijn vrouw naar Suriname. Hij was benoemd tot adjudant van Jonkheer T.A.J. van Asch van Wijck, de gouverneur van Suriname. Op drie december 1894 arriveerden zij daar en vestigden zich aanvankelijk in een huis aan de Gravenstraat. In Suriname raakte Van Lelyveld al snel onder de indruk van de hem omringende natuur. Hij legde zich toe op het tekenen van tropische gewassen. Zo maakte hij een serie aquarellen van orchideeën die hij vond op zijn tochten door Suriname en vervolgens in zijn tuin plantte. Later schonk hij de aquarellen (vierenvijftig stuks), waaronder tekeningen van een aantal nog onbekende soorten, aan het Rijksherbarium in Leiden. Hiervoor werd hij beloond met een zilveren museummedaille. In Suriname kwam zijn artistieke aanleg ook op andere terreinen tot uiting. Hij richtte daar een soldatentoneelclub op en legde zich toe op fotograferen. Ook verdiepte hij zich in de slechte omstandigheden in de Franse strafkolonie in het nabijgelegen Frans-Guyana. In Paramaribo was hij in aanraking gekomen met vluchtelingen uit deze Franse deportatiekolonie. Zij vertelden hem over de mensonterende behandeling en hij fotografeerde hen. Zijn indrukken schreef hij later op in een tweetal artikelen in De Gids (1904 en 1905). Deze publicaties waren niet alleen aanleiding tot debat in de Tweede Kamer in Nederland, maar ook in Frankrijk zorgden zijn bevindingen voor publieke discussie.

De vroegste aanwijzing voor Van Lelyvelds fotografische activiteiten is een artikel uit Het nieuws van den dag. Kleine courant uit 1894. Het artikel was een verslag van de Internationale Photographie-tentoonstelling te Arnhem in Musis Sacrum, die van 14 tot 29 juli van dat jaar werd gehouden. Onder de deelnemers werd Van Lelyveld genoemd als amateurfotograaf die met zijn ingezonden foto’s opviel: “Onder de amateur-photographen Juniores Nationaal, munt uit de inzending van Van Lelyveld, Amersfoort, die photo’s exposeert op militair gebied. De rennende paarden en de springpaarden zijn zeer interessant en moeten niet minder dan 1/200ste seconde belicht zijn geweest.” Het Weekblad voor Fotografie wijdde een gratis editie aan de tentoonstelling. Tijdens zijn verdere leven profileerde Van Lelyveld zich nauwelijks als fotograaf. Hij gebruikte zijn foto’s slechts een aantal keren als illustraties bij artikelen over Surinaamse onderwerpen. Het lijkt erop dat Van Lelyveld zich eerder kunstenaar en wetenschappelijk onderzoeker voelde dan talentvol amateurfotograaf.

In het Rijksmuseum bevindt zich een fotoalbum Souvenirs de voyage met ruim 130 foto’s die Van Lelyveld in zijn Surinaamse periode (1894-1898) heeft vervaardigd. Vaak voorzag hij de foto’s van bijschriften waarin hij namen, plaatsen en data nauwkeurig vermeldde. Bij zijn groepsportretten schreef hij rond de foto de namen van alle afgebeelde personen en tekende lijntjes die verwijzen naar de juiste personen op de foto. Hij fotografeerde behalve groepen een diversiteit aan andere onderwerpen: straatbeelden van de levendige Waterkant in Paramaribo, het gezinsleven in en rond zijn huis in Paramaribo, de Koninginnedagfestiviteiten op het Gouvernementsplein, diverse bevolkingsgroepen in de stad en in het binnenland, de overweldigende natuur, verschillende plantages, de suikerfabriek Mariënburg, ziekenhuispatiënten, gevluchte gevangenen uit Frans Guyana en tal van uitstapjes. Het is niet duidelijk of hij de groepsfoto’s waarop hij zelf te zien was, ook zelf (met een zelfontspanner) maakte of dat iemand uit zijn omgeving de camera bediende.

Veel van zijn foto’s maakte hij tijdens dienstreizen en werkbezoeken door heel Suriname. Als adjudant van de gouverneur bracht hij samen met gouverneur Van Asch van Wijck en andere hoogwaardigheidbekleders (en echtgenotes) vele bezoeken aan verschillende mensen en streken in Suriname. De West-Indische Gids, publiceerde in 1934 fragmenten uit zijn dagboek waarin hij een aantal van de reizen beschrijft, zoals die naar het gebied rond de Waijombo-rivier, naar Coronie, naar de Saramacca-rivier en omgeving, naar het district Para en naar het stadje Albina. Bij zijn artikel in De West-Indische Gids publiceerde hij een vijftal foto’s uit zijn fotoalbum, onder andere een panorama van het stadje Albina en van leprozengesticht Batavia. Plaatsnamen, data en beschrijvingen van mensen, belevenissen en natuur in zijn dagboekfragmenten komen overeen met wat op foto’s in het album is afgebeeld, zoals zijn bezoek met de gouverneur aan het dorp Onoribo in Para op 8 augustus 1895. Van dit bezoek is zowel een foto in het album opgenomen als een beschrijving in zijn dagboek. “In de dorpen wacht de gansche bevolking uitgedost in de beste kleeren, den Gouverneur en zijn gezelschap op met veel eereschoten der mannen, terwijl de vrouwen en dochters, in de bonte, wijduitstaande rokken, hotsend en dansend, gillend en zingend, den hoogen bestuurder tegemoet gaan, om na uitbundig gewuif met de kleurig bebloemde hoofddoeken deze, één voor één, in een langen looper, eerbiedig voor de voeten van den Gouveneur te leggen.” De foto in het album toont de loper van hoofddoeken en de gouverneur. In één dagboekfragment beschrijft hij een scene waarin hij als fotograaf een groep Indianen fotografeerde bij de Tittiebokreek tijdens zijn reis over de Waijombo-rivier: “Bij onze nadering grommen de honden, de naakte kinderen schuilen schielijk weg. Als ik bij de Tittiebokreek een foto wensch te maken, trekt een der jongere vrouwen eerst een lang katoenen overkleed aan, de mannen verfraaien zich met een borstrokachtig kleedingstuk, dekken zich met neergeslagen, oude vilten hoeden. Eenigszins gekleed moeten zij in de stad verschijnen, daarom meenden zij, dat ik hen liever fashionabel op de foto had, dan alleen met de nationale kamisa, de tusschen de beenen door gehaalde lendendoek.”

Het werk van de bekende amateurfotograaf Julius E. Muller (1846-1902), tijdgenoot en actief als fotograaf in Suriname in de periode 1882-1902, moet Van Lelyveld zeker hebben gekend. In januari 1895 waren driehonderd foto’s van Muller te zien op een grote tentoonstelling in Paramaribo in de Gravenstraat, de straat waar Van Lelyveld op dat moment woonde. Hoewel Van Lelyveld nog maar een maand eerder was aangekomen in Suriname, is de kans groot dat hij als amateurfotograaf en als adjudant van de gouverneur kennis heeft genomen van het fotografisch oeuvre van Muller. Na de tentoonstelling werden de foto’s immers overgedragen aan de gouverneur, die in juni dat jaar zorg droeg voor verscheping van de foto’s naar Nederland, om daar vervolgens op diverse plaatsen te worden tentoongesteld. In de keuze van onderwerpen lijken de twee amateurfotografen veel op elkaar: stadsgezichten, vieringen van Koninginnedagen door de Surinaamse bevolking op het Gouvernementsplein, volkstypen, contractarbeiders uit Java en Brits-Indië, reizen met de gouverneur in het binnenland. Ook Muller, lid van de Koloniale Staten, stond dichtbij gouverneur Van Asch van Wijck. Het is heel goed mogelijk dat Mullers fotografisch werk Van Lelyveld tot de fotografie bracht. Ondanks de vele overeenkomsten in onderwerpskeuze onderscheidde Van Lelyveld zich echter van Muller door zijn reportagefotografie. Van Lelyveld was een goed observator die zijn tijd ver vooruit was. Als ‘documentair’ fotograaf maakte hij opnamen van mensen op straat, van de feestende menigte langs de Waterkant en op het Gouvernementsplein en van allerlei bevolkingsgroepen. Hij fotografeerde dansende Javaanse vrouwen in het zogenoemde ‘koeliedepot’, de plek waar contractarbeiders bij aankomst in Suriname werden opgevangen, zonder dat zij voor hem schijnen te poseren. Met zijn doordringende fotoreportages lijkt hij ernaar te hebben gestreefd om het dagelijks leven weer te geven zoals het was. Het resultaat was een serie opnamen van hoge kwaliteit, duidelijk gemaakt door een amateurfotograaf met een kunstzinnige blik. Julius Muller wilde een zo positief mogelijk beeld van de Nederlandse kolonie geven. Van Lelyveld keek echter verder. Bij Van Lelyveld komen de poserende mensen niet stijf, kunstmatig of gedwongen over. Bij Muller is dit vaak wel het geval. Een mooi voorbeeld is een foto van Van Lelyveld van Javaanse vrouwen in het koeliedepot. Hij volgde met zijn camera de eindeloze rij vrouwen en heeft tevens oog voor hun omgeving en de situatie waarin ze verkeren. Van Lelyveld heeft ook nooit, zoals Muller, volkstypen op stereotype wijze voor een geschilderd decor in zijn tuin vastgelegd.

Van Lelyveld moet bijzonder gefascineerd zijn geweest door alle verschillende bevolkingsgroepen in Suriname. In zijn fotoalbum staan vele foto’s van Indianen, bosnegers en contractarbeiders uit Brits-Indië en Java die hij individueel of in groepen heeft gefotografeerd. Hierbij moet worden opgemerkt dat fotografische belangstelling voor de verschillende culturen in Suriname in deze tijd niet uniek was. Al vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw maakten beroepsfotografen, zoals Selomoh del Castilho en Ferdinand Harten, op stereotype wijze opnamen van bevolkingsgroepen voor de commerciële markt. Veel van deze populaire ‘volkstypen’ werden in Paramaribo gefotografeerd in een studio of voor een beschilderd doek in de tuin, bijvoorbeeld wanneer men daar voor de markt kwam of om festiviteiten als Koninginnedag bij te wonen. Omdat het vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw makkelijker was geworden om fotografische benodigdheden vanuit Europa aan te voeren, nam het aantal fotoateliers in Paramaribo sterk toe. Eind negentiende/begin twintigste eeuw waren met name R. del Castilho (vanaf 1894), Clarisse Heilbron, (vanaf 1889), F.H. Murray (vanaf 1894), Eugen Klein (vanaf 1897), C.J. Chapman (vanaf 1899) en Augusta Curiel (vanaf 1904) actief. Zo nam ook de fotografische belangstelling voor de verschillende bevolkingsgroepen toe. Vernieuwde procedés maakten het daarbij bovendien makkelijker dan voorheen om op locatie, ook in de binnenlanden, te fotograferen. Dat gold ook voor amateurs als Van Lelyveld.

Van Lelyveld heeft geen commerciële bedoelingen gehad met zijn foto’s. Hij gebruikte zijn foto’s slechts een aantal keren als illustraties bij zijn eigen artikelen over Surinaamse onderwerpen, zoals dat in Eigen Haard (1904). Bij dit artikel over gouverneur Van Asch van Wijck publiceerde hij een foto van het gouvernementspaleis in Paramaribo zonder erbij te vermelden dat hijzelf de fotograaf was. In 1919 verscheen een studie van hem in vier delen in De West-Indische Gids onder de titel ‘Kleeding der Surinaamsche bevolkingsgroepen in verband met aard en gewoonten’. De vier artikelen illustreerde hij rijkelijk “met opnames van den schrijver”, zijn eigen fotografie van volkstypen. Ook gebruikte hij foto’s van andere fotografen zoals Augusta Curiel, Eugen Klein, G.M. Oosterling en W. Amo. De foto’s van deze andere fotografen dateren uit latere jaren dan Van Lelyvelds eigen foto’s. In zijn studie onderzocht Van Lelyveld per bevolkingsgroep de traditionele kleding, gebruiken en gewoonten. Hij vond het jammer dat de traditionele kleding steeds minder werd gedragen en dat de mensen in Suriname zich meer westers begonnen te kleden. Ondanks zijn fascinatie voor de verschillende culturen drukte hij zich niet al te positief uit over de ‘negerbevolking’ van Suriname die hij primitief achtte: “de negers zijn nooit een volk geweest van cultuur”. Over de ‘negervrouw’ was hij meer te spreken: “In tegenstelling met haar mannelijke rasgenooten, kan haar geen luiheid worden verweten.” Hij voelde zich meer verwant met het ras van de Brits-Indiërs: “Wij Europeanen voelen onbewust, dat deze afstammelingen van het Aziatische ras, waarvan ook wij verre kinderen zijn, meer aan ons zijn verwant, dan de negers, de Indianen en Javanen. Hun lichaamsbouw, die in den regel schooner is dan de onze, de bouw ook van den schedel, die dikwijls weinig afwijkt van dien dan den Europeaan, wijzen op die verwantschap.”

Vervaardigde Van Lelyveld de foto’s van verschillende bevolkingsgroepen speciaal voor zijn studie naar Surinaamse kleding en gebruiken? Waarschijnlijk niet. In zijn artikelen in De West-Indische Gids verwees hij behalve naar zijn eigen foto’s nadrukkelijk naar de foto’s van andere fotografen. Hij vond zijn eigen fotografisch oeuvre kennelijk niet compleet en toereikend genoeg voor een dergelijke publicatie/studie. Waarom heeft hij niet meer in detail de motieven in kleding van bijvoorbeeld Surinaamse hoofddoeken en kotomisies gefotografeerd of aparte foto’s vervaardigd van juwelen van Brits-Indiërs en indianen? Het waren immers onderwerpen die hij uitvoerig en gedetailleerd in zijn artikelen bestudeerde. Los van zijn bijzondere reportagestijl was het onderwerp in zijn tijd niet uniek om te fotograferen. Zijn artikelen verschenen bovendien ruim twintig jaar later nadat hij uit Suriname was vertrokken en vervolgens al jaren had doorgebracht in Indië. Voorzichtig kan geconcludeerd worden dat hij in Suriname de onderwerpen heeft gefotografeerd waar hij in zijn dagelijks leven mee bezig was of mee in aanraking kwam zoals tijdens de uitstapjes met de gouverneur. Sommige van zijn foto’s bleken waarschijnlijk achteraf handig illustratiemateriaal voor zijn studie naar Surinaamse kleding. Een foto uit zijn album toont bijvoorbeeld ‘onze kokkie met dochtertje’: een foto van een in koto geklede creoolse vrouw met haar dochtertje in westerse kleding. Zij poseren in de tuin van Van Lelyveld. Twintig jaar later wordt dezelfde foto in zijn studie gebruikt om “de naäperige aard van het negerras” te illustreren “(…) het zich uiterlijk gelijk willen stellen met den Europeaan, zal langzamerhand mogelijk tot nog grootere concessies in de kleeding aanleiding geven; daarop wijst reeds de manier waarop de kleine meisjes worden opgesmukt.” Een andere foto in het album toont ‘Georgientje’. Gekleed in koto kijkt zij ontspannen en lachend in de lens. Waarschijnlijk was Georgientje net als ‘kokkie’ in dienst bij Van Lelyveld en fotografeerde hij haar destijds gewoon als dienstmeid die zich voor de foto feestelijk heeft aangekleed. In zijn artikel gebruikte hij de foto om de ‘kotto-soema’ te illustreren, een dracht waarbij de vrouw geen schoenen draagt. Op de foto poseert Georgientje inderdaad op haar blote voeten. Het is overigens wel opvallend dat er geen enkele foto van een orchidee in het album is opgenomen. Hij bestudeerde deze bloemen immers uitvoerig. Ook van Javaanse dansopvoeringen in Indië, een onderwerp wat hij later in Indië uitvoerig bestudeerde, zijn geen foto’s van hem bekend. Voor zijn boek en artikelen over Javaanse dansen en oosterse kunst gebruikte hij foto’s van anderen (onder andere van Hendrik Freerk Tillema en een onbekende Indonesische fotograaf).

In 1919 pleitte hij in zijn artikel voor de komst van meer kunstenaars naar Suriname om het ‘picturale’ en het kleurrijke Suriname vast te leggen in schilderijen en tekeningen. “Dat koud correcte foto’s die taak niet kunnen overnemen, hebben Engeland en Frankrijk getoond te begrijpen door niet alleen geleerden, doch ook kunstenaars te zenden ter onderzoek en beschrijving hunner overzeesche kolonies.” Dat hij geen liefhebber was van afstandelijke fotografie blijkt wel uit zijn eigen fotografisch oeuvre dat het tegenovergestelde is van ‘koud en correct’. Zijn foto’s van Suriname geven een beeld van een levendig land dat rijk is aan natuur en verschillende culturen en standen en hij kruipt dicht op de huid van de mensen. Naar aanleiding van een foto van de Granman en zijn kapiteins in vol ornaat, schreef hij later: “King. Grootopperhoofd der Saramaccaner Boschnegers op den dag van zijn installatie. Toen omstreeks 1895 het groot-opperhoofd King door de Saramaccaners was verkozen, kostte het zelfs veel moeite om hem naar de stad [Paramaribo, P.E.] te doen komen ten einde door den Gouverneur te worden geïnstalleerd. Bij die gelegenheid verschenen King en zijn beide kapiteins in galacostuum voor den Gouverneur Van Asch van Wijck en was het mij mogelijk het hooge gezelschap te fotografeeren. Uit plaat 20 [RP-F-2009-282-76, P.E.] blijkt het ridicule van het waardigheidscostuum: King in een generaalsuniform van een oud régime, in de eene hand zijn omstrengelden gouvernementsstok, in de andere zijn ouderwetsche sabel; zijn adjudanten in gegallonneerde gekleede jas en hoogen hoed met oranje kokarde en alle drie versierd met een halve maanvormig zilveren halsschild, voorzien van het Nederlandsche wapen ( …) Duidelijk spreekt uit een en ander de zucht om zich te spiegelen aan de kleeding en uniform der blanken; een hooge hoed en gekleede jas zijn deftig. Maar de deftigheid wordt nog verhoogd door de gouden knoopen en gouden banden, terwijl de generaalsuniform de opperste kleedij was die men zich kiezen kon.”

In 1898 keerde Van Lelyveld terug naar Nederland en begon hij tekenlessen te volgen bij beeldhouwer Charles van Wijk. Hij werd toegelaten tot de Akademie van Beeldende Kunsten in Den Haag, deed examen voor de ‘naaktklasse der Haagsche Academie’ en slaagde. Daarna vertrok hij naar Parijs om onder andere les te krijgen van portretschilder Antonio de la Gandara. In het kunstenaarsdorp Laren leerde Van Lelyveld tal van kunstenaars kennen en schilderde hij landschappen, stillevens en portretten. Van kubistische en abstracte kunst moest hij niets hebben. Hij noemde zichzelf ‘een doodvijand van het ultra-moderne’.

In december 1912 vertrok Van Lelyveld voor vier jaar naar Nederlands-Indië om daar te schilderen. Hij liet zijn vrouw en dochter in Nederland achter. In deze jaren doorkruiste hij Java en Sumatra en legde zijn indrukken vast in schetsen en schilderingen van het landschap en beoefende de portretkunst. Van Lelyveld kreeg de opdracht om een staatsieportret te schilderen van gouverneur-generaal A.W.F. Idenburg dat bestemd was voor de Idenburgschool in Solo. Hij kreeg tevens de opdracht tot restauratie van historische portretten van (Nederlandse) gezagsdragers in de Raad van Indië in Batavia (Jakarta) en in het paleis te Buitenzorg (Bogor) en kreeg een restauratieopdracht van een triptiek in het stadhuis van Batavia. Van 2 augustus tot 10 augustus 1913 was werk van hem te zien op een tentoonstelling van de Nederlandsch-Indische Kunstkring in Batavia.

Schilderwerk van Van Lelyveld is nauwelijks bekend. Het Instituut voor de Tropen in Amsterdam bezit een Indisch landschap van zijn hand en ook zijn nog enkele portretten bekend van zijn vrouw en dochter. Naam als schilder maakte hij niet. Toen in 1917 in Den Haag een tentoonstelling te zien was met zijn schilderijen stond in een recensie geschreven: “noch de figuur, noch het landschap uit Indië, door Van Lelyveld geschilderd, hebben werkelijke verdiensten. Ze zijn beide van een zwakken, stijlloozen schilder.” Wel aanzien kreeg hij met zijn boek De Javaansche danskunst dat in 1931 verscheen. Dit vuistdikke en rijk geïllustreerde boek, over Hindoe-Javaanse dans en muziek, werd zelfs in het Frans vertaald. Tijdens zijn verblijf in Indië maakte de “in haar klassieke zuiverheid vrijwel ongerept bewaard gebleven Javaanse danskunst” sterke indruk op hem en begon hij deze dansen te bestuderen. Hij gold in zijn tijd als een ware autoriteit op gebied van oosterse kunst, met name Indonesische kunst. In 1921 trad Van Lelyveld als secretaris toe tot het bestuur der Vereniging van Vrienden der Aziatische Kunst. Hij zou dit tot 1948 blijven. Hij schreef talloze artikelen over oosterse onderwerpen met name over oosterse kunst voor onder andere het Maandblad voor Beeldende Kunsten en het tijdschrift Nederlandsch-Indië Oud en Nieuw, schreef voor de derde druk van Oosthoek’s Geïllustreerde Encyclopaedie en hij werkte mee aan de Encyclopaedie voor Nederlandsch-Indië. Lezingen hield hij niet alleen in Nederland, maar ook in Parijs en Londen.

Na de scheiding van zijn vrouw verliet hij Laren en vertrok hij richting Den Haag. Hier begaf hij zich in kunstenaarskringen. Hij werd bestuurslid van de bekende Haagse kunstenaarsvereniging Pulchri waar hij ook lezingen gaf en werk tentoonstelde en was betrokken bij tal van culturele verenigingen in de hofstad. Zo was hij – hij werd “francofiel” genoemd – bestuurslid bij de Haagse afdeling der Vereniging Nederland-Frankrijk. De Franse regering onderscheidde hem hiervoor met zijn benoeming tot Ridder in het Legioen van Eer en tot Officier de l’Instruction Publique. Hij was ook lid van de Raad van Bestuur van de Haagse Volksuniversiteit. Hoewel zijn dochter zich niet altijd positief over hem heeft uitgelaten, werd hij door velen als een aimabel en energiek persoon gezien. Voor zijn zeventigste verjaardag werd hij door een journalist geïnterviewd: “We hebben dan op de kamer van den heer Van Lelyveld eenige uren allergezelligst zitten praten en wat ik van hem hoorde en hier en daar over en van hem gelezen had, deed me tot de conclusie komen, dat ik met een merkwaardig mensch kennis heb gemaakt ‘een artiest met wetenschappelijken aanleg, midden in het leven staande en ondanks zijn bijna 70 jaar vol frisschen werklust.”

Tot dusver is niet bekend of Van Lelyveld zich na zijn tijd in Suriname nog intensief heeft beziggehouden met fotograferen. Het Rijksmuseum bezit nog wel een tweede fotoalbum naar aanleiding van een reis naar Frankrijk en Corsica in 1902. Daarin bevinden zich behoudens een kleine serie foto’s van zwervers op straat geen foto’s van dezelfde kwaliteit als de Surinaamse. In zijn verdere leven hield Van Lelyveld zich voornamelijk bezig met schilderen en het bestuderen van oosterse kunst en cultuur.

Uit de periode rond 1900 kennen we uit Suriname vooral het werk van beter bekende (professionele) fotografen als Julius E. Muller, Augusta Curiel en Eugen Klein. Ondanks zijn kleine en tot dusver verborgen gebleven oeuvre hoort Van Lelyveld als talentvol amateurfotograaf en goede observator zeker in dit rijtje thuis. Ook hij maakte de in die periode gebruikelijke groepsportretten van de gemeenschap, opnamen van landschappen, stadsgezichten en privéfoto’s. Klein en Curiel was hij daarbij zelfs enkele jaren voor. In andere opzichten onderscheidde hij zich juist van de bekende fotografen. Want in dit bijzondere fotografisch oeuvre valt het meest de doorwrochte reportagefotografie op. Ver voor fotojournalisten zich in de late twintigste eeuw daadwerkelijk in Suriname, zijn bewoners en sociale opbouw verdiepten, haalde Van Lelyveld alle bevolkingsgroepen van Suriname voor de lens. Hij maakte er foto’s die zich makkelijk met die van de betere documentaire fotografen van onze tijd kunnen meten.

Documentatie

Primaire bibliografie

(eigen publicaties: tekst, eventueel met foto’s, maar ook fotoboeken e.d.)

Th.B. van Lelyveld, Het Bagno in Fransch-Guyana, in De Gids 68 (1904) 3, p. 78-119.

Th.B. van Lelyveld, Een populair gouverneur en een dankbare bevolking, in Eigen Haard. Geïllustreerd volkstijdschrift (6 augustus 1904) 32, p. 500-502 (met foto’s).

Th.B. van Lelyveld, Het Bagno in Fransch-Guyana, in De Gids 69 (1905) 3, p. 201-247.

Th.B. van Lelyveld, [diverse artikelen over kunsthistorisch onderwerpen], in Nederlandsch-lndië Oud en Nieuw 1917-1933.

Th.B. van Lelyveld, Kleeding der Surinaamsche bevolkingsgroepen in verband met aard en gewoonten, in De West-Indische Gids 1 [eerste deel] (augustus 1919) 4, p. 249-268 (met foto’s).

Th. van Lelyveld, Kleeding der Surinaamsche bevolkingsgroepen in verband met aard en gewoonten, in De West-Indische Gids 1 [eerste deel] (oktober 1919) 6, p. 458-470 (met foto’s).

Th. van Lelyveld, Kleeding der Surinaamsche bevolkingsgroepen in verband met aard en gewoonten, in De West-Indische Gids 1 [tweede deel] (november 1919) 7, p. 20-34 (met foto’s).

Th. van Lelyveld, Kleeding der Surinaamsche bevolkingsgroepen in verband met aard en gewoonten, in De West-Indische Gids 1 [tweede deel] (1919), p. 125-143 (met foto’s).

Th.B. van Lelyveld, De Javaansche danskunst, Den Haag (Hadi Poestaka) 1922 (heruitgave: Amsterdam (Van Holkema & Warendorf) 1931).

T.B. van Lelyveld, Iets over het masker en over het Javaansche masker, in Maandblad voor Beeldende Kunsten 6 (1929), p. 298-305.

T.B. van Lelyveld, De aesthetiek van den Javaansche dans, in Maandblad voor Beeldende Kunsten 8 (1931), p. 207-214.

T.B. van Lelyveld, De kris en hare voorbeelden in het museum van Aziatische kunst, in Maandblad voor Beeldende Kunsten 11 (1934), p. 357-367.

Th.B. van Lelyveld, Uit een oud dagboek, in De West-Indische Gids 16 (1934-1935 [tijdschrift op titelblad fout genummerd, nl. 1933-1934]) 17, p. 368-392.

Th.B. van Lelyveld, Dansen, in D.G. Stibbe en F.J.W.H. Sandbergen (red.), Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië. Zevende deel, Den Haag (Martinus Nijhoff) 1935, p. 1105-1108.

T.B. van Lelyveld, Schoonheid en beteekenis van het Natarâja-beeld, in Maandblad voor Beeldende Kunsten 12 (1935), p. 291-302.

Th.B. van Lelyveld, Penneschetsen onder diverse luchten, Den Haag 1952 [bundeling van artikelen/fragmenten eerder gepubliceerd in de tijdschriften Elseviers geïllustreerd maandschrift, Groot Nederland, Nederland en De Gids].

Secundaire bibliografie

(publicaties over de fotograaf en/of zijn werk)

W., Internationale fotografie-tentoonstelling te Arnhem, in Tijdschrift voor Photographie 22 (1894), p. 106-109.

Anoniem, Internationale Photographie-Tentoonstelling te Arnhem in “Musis Sacrum”, in Het nieuws van den dag. Kleine courant 18 juli 1894, p. 5.

G.H. ’s Gravesande, Th.B. van Lelyveld 70 jaar. Een zeer veelzijdig pionier der cultuur. Schilder, ontdekker van orchideeën, kenner van Javaansche danskunst”, in Het Vaderland. Staat- en letterkundig nieuwsblad 17 februari 1937, Avondblad C, p. 1.

Th. van Erp, In memoriam Th.B. van Lelyveld, in Bulletin Vereeniging van Vrienden der Aziatische kunst, derde serie (december 1954) 3, p. 37-38.

F.D.K. Bosch, Theodoor Bernard van Lelyveld, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1957-1958, p. 55-58.

Hugo Barend van Lelyveld, Bloemlezing over oud-oom Theodoor Bernard van Lelyveld, Enkhuizen (Stichting Fam. Van Lelyveld) 1999.

Steven Vink, Suriname door het oog van Julius Muller. Fotografie 1882-1902, Amsterdam/Parimaribo (Koninklijk Instituut voor de Tropen/Stichting Surinaams Museum) 2002.

Lien Heyting en Sander Brink, Roosje van Lelyveld en haar album, Laren (Leo Janssen Produkties) 2008.

Lien Heyting, Alles voor Roosje, in NRC Handelsblad 4 oktober 2008.

Anoniem, Wie was Roosje van Lelyveld?, in De Gooi- en Eemlander 11 november 2008.

Pieter Kottman, Surinaamse impressies. Uit het fotoalbum van Th.B. van Lelyveld (1867-1954), in NRC Handelsblad 27 december 2008, Zaterdags Bijvoegsel, p. 20-21.

Lidmaatschappen

Bestuur Haagse afdeling der Vereniging Nederland-Frankrijk.

Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.

Bestuur Vereniging van Vrienden der Aziatische Kunst 1921-1948.

Bestuur Pulchri 1924-1934.

Onderscheidingen

1894 Eervolle vermelding, Internationale Fotografie-Tentoonstelling, Arnhem.

Tentoonstellingen

1894 (g) Arnhem, Musis Sacrum, Internationale Fotografie-Tentoonstelling.

Bronnen

Amsterdam, Rijksmuseum.

Den Haag, Rijksdienst voor Kunsthistorische Documentatie.

Leiden, Prentenkabinet Universiteitsbibliotheek Leiden, bibliotheek en documentatiebestand.

Collectie

Amsterdam, Rijksmuseum.

Leiden, Prentenkabinet Universiteitsbibliotheek Leiden.

Auteursrechten

De auteursrechten op het fotografisch oeuvre van Th.B. van Lelyveld berusten bij de erven te Amsterdam.