FotoLexicon, 18e jaargang, nr. 34 (oktober 2001) (nl)

C.J.L. Portman

Hans Rooseboom

Steven Wachlin

Extract

Christiaan Julius Lodewijk Portman is de eerste Nederlander van wie bekend is dat hij gefotografeerd heeft. Waarschijnlijk schafte hij in september 1839 een daguerreotypie-uitrusting aan. Hij exposeerde de eerste resultaten op de Tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters, die vanaf 23 september 1839 in Den Haag werd gehouden. Portmans daguerreotypieën zijn tegenwoordig onbekend. Alleen berichten in kranten en tijdschriften en een door Portman zelf geschreven brief getuigen van zijn fotografische activiteiten. Portman heeft waarschijnlijk maar kort gefotografeerd. Hij heeft vooral in zijn levensonderhoud voorzien als kunstschilder en handelaar in schilder- en tekenbehoeften.

Biografie

.

1799

Christiaan Julius Lodewijk Portman wordt op 20 oktober 1799 in Amsterdam geboren, als oudste van drie zonen van Lodewijk Gottlieb Portman (1772-na 1828), graveur, en Anthonette Catharine Prediger (?- 1827). Hij wordt op 25 oktober Evangelisch-Luthers gedoopt.

1812-‘17

Het gezin Portman woont in Darmstadt, de geboortestad van Lodewijk Gottlieb. Deze vestigt zich er als kunsthandelaar. Christiaan Portman krijgt van zijn vader het eerste onderricht in de tekenkunst. In 1817 keert het gezin terug naar Amsterdam.

1818-‘19

Portman studeert gedurende een jaar bij de kunstschilder Cornelis Kruseman en krijgt later ‘raadgevingen’ van J.W. Pieneman.

1820-‘52

Portman neemt tussen 1820 en 1842 geregeld deel aan de jaarlijkse Tentoonstellingen van Kunstwerken van Levende Meesters en andere kunsttentoonstellingen. Tussen 1842 en 1852 exposeert hij nog slechts sporadisch.

1822

Hij maakt een reis naar België.

1823

Gedurende zes maanden studeert Portman in Parijs bij Guillaume Guillon-Lethière, oud-professor aan de Franse Académie te Rome.

1825

Portman wordt lid van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam.

1826

Hij trouwt op 21 januari in Amsterdam met Anne Marie Susanne Leclerc of Le Clerc (1798-1844). Het echtpaar krijgt zeven kinderen.

ca. 1826-‘53

Portman neemt met zijn broer Lodewijk Anton (1804-1853) op zijn laatst in 1826 de winkel in schilder- en tekenbehoeften over die hun vader in 1817 had opgericht.

De firma, die gevestigd was in de Warmoesstraat, de Nieuwezijds Voorburgwal en het Singel (over de Appelmarkt), wordt in 1853 geliquideerd.

1827

Hij drijft met Lodewijk Anton de steendrukkerij Gebroeders Portman; zijn broer was al sinds 1824 als steendrukker actief.

1828-‘33

Portman maakt reizen naar Duitsland (1828), Parijs (1829), Londen (1830) en opnieuw Duitsland (1831). Hij verhuist in 1828 naar Den Haag en woont daar tot 1833.

1833-‘42/’43

Portman woont van 1833 tot 1842 of 1843 in Amsterdam.

1839

Portman bezoekt Parijs, waar hij kennismaakt met de daguerreotypie.

In september en oktober maakt hij verschillende opnamen in Amsterdam en Den Haag en toont hij tenminste drie daguerreotypieën op de Haagse Tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters.

1839-‘42

Hij behoort tot de eerste leden van de in 1839 opgerichte Amsterdamse kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae en is er in de jaren 1840-1842 secretaris van. In 1841 is hij tevens secretaris van de Amsterdamsche Commissie tot oprigting van een Standbeeld van Rembrandt.

1842-‘43

Portman verlaat Amsterdam in 1842 of 1843 en vestigt zich in Beverwijk. Het Amsterdamse magazijn in schilder- en tekenbehoeften blijft bestaan.

1842-‘46

Hij verkrijgt in 1843 samen met enkele andere personen een concessie voor een aantal inpolderingen in Noord-Holland, die in de jaren 1844-1846 worden uitgevoerd.

Portmans echtgenote Anne Marie Susanne Leclerc overlijdt op 8 maart in Beverwijk.

1844-‘50

Hij woont in Alkmaar.

1845

Portman hertrouwt op 27 februari in Beverwijk met Engeltje Kool. Volgens de huwelijksakte is Portman ‘zonder bepaald beroep’.

1847

Portman verblijft enige tijd in Arnhem.

1849

Voor de duur van 5 jaar krijgt Portman een octrooi op ‘vloeibaar doorhaalblauw voor linnen en andere witte stoffen’.

1850-‘52

Hij wordt per 1 mei 1850 ingeschreven in het bevolkingsregister van Haarlem, komende uit Alkmaar. Hij vestigt zich in mei 1851 in Kleef (Duitsland).

1853-‘54

Zijn broer Lodewijk Anton, met wie hij de winkel in schilder- en tekenbehoeften drijft, overlijdt op 22 maart in Amsterdam. Eind 1853 wordt die winkel opgeheven; de inboedel wordt begin 1854 geveild.

1856?

Portman verhuist naar Parijs.

1860

Namens de in Parijs wonende Portman dient mr. W.K van der Breggen een plan in bij het Amsterdamse gemeentebestuur om de Ooster- en Westerdoksdijken te verbinden door middel van een dijk en de stad aan de zijde van het IJ uit te breiden.

1868

Portman overlijdt op 18 oktober in Beverwijk. Waarschijnlijk is hij kort tevoren uit Parijs teruggekeerd. Hij wordt in Beverwijk begraven.

1891

Portmans weduwe Engeltje Kool overlijdt op 11 november.

Beschouwing

Op 23 september 1839 opende in de Teeken-Academie aan de Boschkant in Den Haag de Tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters. Deze werd sinds 1808 tweejaarlijks, later jaarlijks gehouden, afwisselend in Amsterdam en Den Haag, en gold als een van de weinige mogelijkheden voor kunstenaars om hun werk te exposeren. Het aantal inzendingen was dan ook altijd groot en bestond voornamelijk uit schilderijen. Prenten, tekeningen en werk in andere technieken vormden een kleine minderheid. Op de Haagse tentoonstelling in 1839 hingen ook tenminste drie daguerreotypieën, die ingezonden waren door de Amsterdamse kunstschilder Christiaan Julius Lodewijk Portman. De tentoonstellingscatalogus vermeldt wel het door Portman ingezonden schilderij ‘Luther biddende voor den kranken Melanchton’, maar niet de daguerreotypieën; die zijn mogelijk pas na enige tijd toegevoegd. Ze worden wél genoemd in een aantal kranten- en tijdschriftartikelen die aan de tentoonstelling werden gewijd. Uit die artikelen en uit een aantal advertenties van Portman blijkt dat hij de eerste Nederlander is geweest die gefotografeerd heeft. Kort tevoren, op 19 augustus 1839, was de uitvinding van de fotografie bekend gemaakt; in september werd het procédé publiekelijk gedemonstreerd.

Het eerste bericht over Portmans fotografische activiteit is een advertentie die hij op 3 oktober plaatste in het Algemeen Handelsblad en de Amsterdamsche Courant. Daarin meldt hij onder de kop ‘DAGUERROTYPE’: ‘De proeven van deze belangrijke Uitvinding zijn door den Ondergeteekende in het bijzijn van eenige respectable Kunstkenners gemaakt, en dagelijks van 1 tot 3 ure ten zijnen huize te bezigtigen. / C.J.L. Portman, / Singel, over de Appelmarkt, 437.’ Op 4 oktober volgde in het Dagblad van ‘s Gravenhage een bericht, waarin een deel van de tekst herhaald werd. De krant schreef verder: ‘Twee zijner proeven der Daguerreotype, voorstellende gezigten van Parijs, zijn uit die stad voor de Tentoonstelling in deze residentie ontvangen, en kunnen aldaar bezigtigd worden’. Vier dagen later plaatste het Algemeen Handelsblad de volgende tekst: ‘De Heer C.J.L. Portman verzoekt ons te melden, dat de door ZE. vervaardigde proeven der Daguerreotype niet te Parijs maar in onze hoofdstad op het Trippenhuis, in Felix Meritis en ten zijnen huize genomen zijn en dat dezelve nog eenigen tijd dagelijks, uitgenomen des Zondags, van 1 tot 3 ure door ieder bezigtigd kunnen worden.’ Op 16 oktober stond in het Dagblad van ‘s Gravenhage een bericht dat een dag later ook in het Algemeen Handelsblad te lezen was. Een van de daguerreotypieën op de Tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters stelde het Binnenhof voor, gezien vanaf het Buitenhof, leert dit bericht. ‘Deze proeve voldoet veel meer dan de vroeger uit Parijs herwaarts gezonden Daguerreotypen.’ Het Nederlandsch Magazijn begon een artikel over de manier waarop daguerreotypieën gemaakt worden – verschenen in de aflevering van begin november – met een verwijzing naar Portmans proeven die men bij hem thuis kon bezichtigen, “bestaande in eenige gezigten op Amsterdam, van het gebouw Felix Meritis en van het Museum [= het Trippenhuis, waar het Rijksmuseum toen gevestigd was]”. Het blad vermeldde ook dat Portman daguerreotypie-apparatuur verkocht. De Algemeene Konst- en Letterbode meldde in het nummer van 8 november: “Het Nederlandsch kunst¬ minnend Publiek is dank verschuldigd aan den Heer C.J.L. Portman, Schilder- en Kunsthandelaar te Amsterdam, die zich hier te lande het eerst de toestellen van Daguerre heeft aangeschaft, en van de daarmede verkregene uitkomsten de bezigtiging zoo wel ten zijnen huize, als op de Tentoonstelling van Kunstwerken te ‘s Hage, sedert eenige weken heeft opengesteld. Men bewondert daaronder met regt een gezigt op het Bin¬nenhof te ‘s Hage, door den Heer Portman, tijdens zijn verblijf aldaar, door middel van Daguerre’s toestel verkregen en hetwelk allezins met de oorspronkelijke voortbrengselen van den Uitvinder [= Daguerre] kan wedijveren.” In het tijdschrift De Beeldende Kunsten 1 (1839-1840), tenslotte, werd aan het einde van de zeer uitgebreide bespreking van de tentoonstelling, opgemerkt: “De ijverige Heer Portman wekte de algemeene belangstelling op, door het tentoonstellen van eene, door Daguerres toestel verkregen lichtteekening, die als bijzonder wel geslaagd geroemd werd.”

Op 19 augustus van datzelfde jaar 1839 was de uitvinding van de daguerreotypie wereldkundig gemaakt in een gezamenlijke zitting van de Académie des Sciences en de Académie des Beaux-Arts. De Franse regering kocht de uitvinding en gaf haar vervolgens vrij. Openbare demonstraties door Daguerre, begin september, en de publicatie van een handleiding maakten het vervolgens voor eenieder mogelijk zich aan de nieuwe kunst te wagen. Portman is hoogstwaarschijnlijk zelf naar Parijs gegaan om een daguerreotypie-uitrusting aan te schaffen: hij was, voor zover bekend, zelf de eerste die dergelijke apparatuur in Nederland te koop aanbood. Bovendien stellen twee van de daguerreotypieën die hij in Den Haag tentoonstelde Parijse stadsgezichten voor. Die kunnen uiteraard alleen in de Franse hoofdstad gemaakt zijn. G.A. Evers, de eerste die de vroege geschiedenis van de Nederlandse fotografie onderzocht heeft en daarover in 1914-1915 een serie artikelen schreef in het fototijdschrift Lux, meldt dat Portman juist vanwege die Parijse opnamen in diskrediet werd gebracht. Kwade tongen zouden beweerd hebben dat hij die in Parijs had gekocht in plaats van zelf gemaakt. Deze verdachtmaking – jalousie de métier volgens Evers – zou voor Portman de aanleiding zijn geweest om ook in Amsterdam opnamen te maken. Alle door Evers genoemde feiten kunnen getraceerd worden, behalve deze beschuldiging. Helaas noemt hij niet altijd zijn bronnen; doorgaans waren dat krantenberichten. Het is in dit geval niet volmaakt duidelijk of Evers een ons onbekende bron bij de hand had of tussen de regels door iets las wat er niet staat. Als er personen geweest zijn die de kwaliteit van Portmans werk niet konden evenaren en daarop uit frustratie zijn integriteit in twijfel trokken, dan hebben zij zich verder geheel stil gehouden. De eerstvolgende persoon van wie bekend is dat hij in Nederland gedaguerreotypeerd heeft, is Louis Lemaire, die uit Parijs afkomstig zou zijn en midden november in Den Haag verscheen om daar het procédé in het openbaar te demonstreren en apparatuur te verkopen. Aangezien hij eerder die maand in België actief was, is het niet waarschijnlijk dat hij Portman verdacht probeerde te maken.

Portmans daguerreotypieën zijn – voor zover bekend – niet bewaard gebleven, een lot dat het werk van meer pioniers overkomen is. Behalve de genoemde berichten en advertenties is er nog een bron die iets meedeelt over zijn fotografische activiteiten. Op 16 december 1839 schreef Portman namelijk een brief aan J.J.F. Wap (1806-1880), die toen leraar in de Nederlandse taal-, letter-, geschied- en aardrijkskunde was aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda. De brief, die zich in de collectie van het Rijksprentenkabinet/Rijksmuseum bevindt, luidt als volgt:

“Amsterdam 16 Dec 1839

Weledele Heer & vriend! / Ik haast mij op uw geëerde van gisteren te antwoorden, dat de Prijs der Daguerrotype te Parijs is frank 425 [;] Emballage 10[;] Port en ink recht 42 50[;] Francs 477-50[.] Dit is de eerste qualiteit. Er is nog een tweede welke circa fr. 300 kost buiten port en ink: recht. Beide zijn van Giroux getekend, en dus nagezien, door Daguerre zelf. – Bij een zodanig toestel zijn 6 Platen[.] verkiest men meer, dan kost het stuk francs 6[.] Er is dan eene handleiding bij. Het was mij hoogst aangenaam te vernemen dat de ge[zondene?] proeven van nut geweest zijn, en voordeelig op de Maatschappij heeft geinfluenceerd. Ik ben zeer gevoelig aan Ued goedheid om voor mij het belang¬ rijk artikel uit Le Journal de Pharm: te laten afschrijven[.] Voorlopig betuig ik Ued daarvoor mijnen oprechten dank. Mijn ongelukkige hand is nog lang niet beter [.] Het schrijven valt mij dus zeer moeilijk[.] Ued zult mij dus ten goede houden dat ik hierbij niets meer voeg dan de verzekering mijner hoogachting en oprechte vriendschap

UedDwdien & vriend

PS nog moest ik bemerken dat de goedkoope Toestellen kleiner zijn, dus ook de platen veel kleiner [.] De galvanotype heeft bij mij eenige tijd gerust, maar de Heer Matthes alhier maakt goede proeven [.] wij moeten het nu maar op de Kunst toepassen[.]”

De in deze brief genoemde prijzen van daguerreotypie-toestellen komen overeen met de prijzen zoals vermeld in het al genoemde, begin november verschenen artikel over het daguerreotyperen in het Nederlandsch Magazijn. Daarin werd ook opgemerkt dat Portman zich belast had met de levering van die uitrustingen. Alphonse Giroux was een Parijse instrumentmaker die zich verzekerd had van de steun van Daguerre zelf: die waarmerkte iedere daguerreotypie-camera die Giroux bouwde. Door Portmans ‘ongelukkige hand’ is deze oudste Nederlandse brief over de fotografie noodgedwongen kort. Hij zinspeelde nog op proeven die hij Wap gezonden had en die blijkbaar van nut waren gebleken voor een niet nader omschreven ‘maatschappij’.

Het betreft hier de Bredase afdeling van de Maatschappij tot Bevordering van Beeldende Kunst in de Nederlanden, waarvan Wap de voornaamste oprichter was. Deze maatschappij was in 1839 opgericht en ging vermoedelijk al in 1843 weer ter ziele. De Bredasche Courant meldde op 12 december (dus vier dagen voor Portmans brief) dat de Bredase afdeling een ‘kunstbeschouwing’ hield waarbij waarschijnlijk het daguerreotypie-procédé zou worden gedemonstreerd door ‘den Talentvollen Kunstschilder Portman’. Deze was uiteindelijk niet aanwezig en de nieuwe uitvinding is ook niet gedemonstreerd, maar er zijn wel enkele van Portmans daguerreotypieën te zien geweest. Twee dagen later zijn er, blijkens een bericht in de Bredasche Courant, een paar daguerreotypieën tentoongesteld in een zaal boven het koffiehuis van de weduwe Beekmans aan de Grote Markt. Deze zullen ook wel van Portmans hand zijn geweest. Het artikel dat Wap zo bereidwillig liet afschrijven moet ‘Sur la découverte de M. Daguerre’ van P.-A. Cap zijn, in november gepubliceerd in het Journal de pharmacie et des sciences accessoires 25 (1839), p. 725-731. De ‘galvanotype’ waarover Portman in het post scriptum rept heeft niets met fotografie te maken. Het betreft een in 1837 gevonden methode (galvanografie) om drukvormen (letterzetsel, gegraveerde platen en dergelijke) te vermenigvuldigen. C.J. Matthes, de latere hoogleraar in de wis- en natuurkunde, deed er in 1839 kennelijk proeven mee.

Het artikel in het Nederlandsch Magazijn is gebaseerd op Daguerres eigen handleiding Description pratique des procédés du daguerreotype. Deze werd eerst los uitgegeven en vervolgens toegevoegd aan de in rap tempo verschijnende herdrukken van de uitgebreidere en bekendere hand¬ leiding van Daguerre, Historique et description des procédés du daguerreotype et du diorama (Parijs 1839). Het stuk begint en eindigt vriendelijk met Portmans naam, terwijl het verder louter zakelijk van toon het daguerreotypie-procédé uitlegt. Hierdoor is het vermoeden gerechtvaardigd dat Portman zelf de (anoniem gepubliceerde) tekst heeft geschreven. Voor een afzonderlijke uitgave werd kennelijk onvoldoende interesse verwacht in Nederland.

Het is onbekend of Portman de fotografie alleen als een interessant experiment heeft opgevat of dat hij er een nieuwe broodwinning in heeft vermoed. In een brief in het bezit van de Koninklijke Bibliotheek, gedateerd 7 april 1840, vraagt Portman een onbekende geadresseerde om een onderhoud. Hij zou die “liefst niet midden op den dag [hebben], terwijl ik zittingen heb”. Het is niet uit de brief op te maken of het hier een zitting betreft voor het maken van een fotografisch of een geschilderd portret: Portman heeft namelijk ook vele portretten geschilderd. Uit een advertentie van het ‘Magazijn van Schilder en Teekenbehoeften’, dat Portman met zijn jongere broer Lodewijk Anton (1804-1853) dreef, blijkt dat zij in 1843 nog fotografische benodigdheden leverden (‘Verzilverde GEPLETTE PLATEN en CHLORURE D’OR tot het Daguerréotypiseren dienstig’). Na de opheffing van de zaak in 1853 worden in de veilingcatalogus van de inboedel geen fotografica meer genoemd. Die zijn ofwel buiten de veiling gehouden, ofwel Portman handelde er niet meer in.

De fotografie was voor Portman een van zijn verschillende (neven)activiteiten. Dat was onder kunstschilders niet ongebruikelijk: zij konden lang niet altijd van het penseel leven. Portman heeft met zijn jongere broer Lodewijk Anton vanaf (op zijn laatst) 1826 de winkel in schilderen tekenbehoeften voortgezet, die hun vader in 1817 had opgericht. Rond 1827 hebben de twee broers ook een steendrukkerij gehad. Portman kreeg de eerste beginselen in de tekenkunst onderwezen door zijn vader, Lodewijk Gottlieb Portman. Deze was vooral als graveur bekend. Christiaan kreeg in 1818-1819 gedurende een jaar les van de bekende portret-, genre- en historieschilder Cornelis Kruseman en ontving daarna nog ‘raadgevingen’ van de eveneens om zijn portretten en historiestukken vermaarde J.W. Pieneman. Portman heeft zelf ook voornamelijk deze twee genres beoefend, zij het met minder succes. Vanaf 1820 zond hij regelmatig schilderijen in naar de jaarlijkse Tentoonstellingen van Kunstwerken van Levende Meesters. De kritieken waren aanvankelijk nog wel lovend, maar dat was mede ingegeven door de belofte van zijn jeugdigheid. In 1825 ontving hij de ‘groote prijs’ van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten voor zijn inzending van een schilderij met het (voorgeschreven) thema Adam en Eva bij het lijk van Abel; de prijs hield ook het lidmaatschap in van deze in Amsterdam gevestigde instelling. In latere jaren kwam hij er minder goed vanaf. Al had hij geen groot succes als schilder, Portman was niet zonder aanzien. Hij behoorde namelijk tot de oprichters van de Amsterdamse kunste¬ naarsvereniging Arti et Amicitiae en was in de jaren 1840-1842 ook haar secretaris. In 1841 was hij tevens secretaris van de Amsterdamsche Commissie tot oprigting van een Standbeeld van Rembrandt (dat er pas een decennium later is gekomen).

Rond 1842 lijkt zijn schilderscarrière in een impasse te zijn geraakt. Tot dat jaar zond hij vrijwel jaarlijks in naar de Tentoonstellingen van Kunstwerken van Levende Meesters, daarna nog slechts driemaal. In 1842 of 1843 verhuisde hij van Amsterdam naar Beverwijk, in 1844 naar Alkmaar. Daar ontmoette hij zijn collega Marinus Jacobus Stucki, die aan de kunstenaarsbiograaf Kramm schreef: “hij schildert tegenwoordig niet, maar heeft gepasseerde jaar te Beverwijk woonende nog al eenige portretten (voor plaisir) geschildert, en ik denk, dat hij dit hier ook wel doen zal”. Hij schilderde zijn laatste portretten mogelijk in 1847 (het laatste dat bekend is dateert uit dat jaar). Toen hij zich in 1850 liet uitschrijven uit Alkmaar om naar Haarlem te gaan, gaf hij op geen middelen van bestaan te hebben. Mogelijk beschikte zijn tweede vrouw, met wie hij in 1845 trouwde, over enig geld; op de huwelijksakte staat vermeld dat hij zonder bepaald beroep is. Midden jaren veertig heeft hij zich nog bezig gehouden met een aantal inpolderingen in de kop van Noord-Holland en in 1849 verkreeg hij voor de duur van vijf jaar octrooi op ‘vloeibaar doorhaalblauw voor linnen en andere witte stoffen’. Hij zou ook ‘Portmans poetspommade’, waarvan de werking ons onbekend is, in de handel hebben gebracht.

Nadat Portman in 1851 naar Kleef verhuisde en zijn broer in 1853 overleed, werd hun firma in schilder- en tekenbenodigdheden opgeheven. Al in 1851 was op een veiling het schilderijenbezit van een onbekende ‘Kunstliefhebber’ te koop aangeboden. Het aantal werken van Portman daaronder was zo groot (ruim 40 nummers) en het moment van veilen lag zo dicht bij diens vertrek naar het buitenland, dat verondersteld mag worden dat hij de eigenaar was. Na een aantal jaren in Kleef, heeft Portman zich rond 1856 in Parijs gevestigd. (Vanaf dat jaar vermelden de jaarverslagen van Arti et Amicitiae Parijs als zijn woonplaats. Het bekende lexicon van Scheen noemt 1859 als jaar van verhuizing, maar Scheen zit er wel vaker naast.)

Het enige dat bekend is over die buitenlandse periode, is dat hij in 1860 samen met mr. Willem Karel van der Breggen een plan indiende bij het Amsterdamse stadsbestuur om de Ooster- en Westerdoksdijken te verbinden door middel van een dijk en de stad aan de zijde van het IJ uit te breiden. De dijk zou een “kapitale” schutsluis krijgen “juist midden voor het tegenwoordige Damrak of het verlengde daarvan” om schepen door te laten. In het nieuwe terrein zou een oostelijke en westelijke hoofdgracht aangelegd moeten worden, beide uitgaande van het Damrak. De rest van het terrein zou bebouwd worden met woon- en pakhuizen. Het benodigde kapitaal bedroeg circa 8 miljoen gulden. De concessie waar zij om verzochten is niet verleend en op de plaats waar zij hun dijk planden ligt tegenwoordig het Centraal Station. In 1868 bezocht Portman Nederland vanuit Parijs. Hij is op 18 oktober in Beverwijk overleden in het huis van zijn zwager J.P. Kool.

Portman is een van de vele kunstenaars geweest die, voor kortere of langere tijd, gefotografeerd hebben. Portman nam de camera op toen de fotografie nog maar nauwelijks geïntroduceerd was. Pas in 1842 kreeg de fotografie in Nederland een voet aan de grond en het zou nog anderhalf tot twee decennia duren voordat in iedere stad een of meer permanente ateliers geopend werden. Als schilder was Portman een figuur van de tweede orde. Voor zover zijn schilderijen en tekeningen zich in museaal bezit bevinden, leiden ze een bestaan als depotdochters. Afgaande op hun kwaliteit is dat niet geheel onbegrijpelijk. In de geschiedenis van de Nederlandse fotografie is Portmans rol heel wat prominenter: hij is, voor zover bekend, de eerste Nederlander geweest die fotografeerde. Het is daarom des te ironischer dat er van zijn hand wèl allerlei schilderijen bewaard zijn gebleven, maar geen enkele foto. Er is althans geen enkele daguerreotypie bekend die aan Portman kan worden toegeschreven.

Documentatie

Primaire bibliografie

(Advertentie) Algemeen Handelsblad en Amsterdamsche Courant 3 oktober 1839.

(Advertentie) Opregte Haarlemsche Courant 5 december 1843.

(Advertentie) Algemeen Handelsblad 21 oktober 1853.

(Advertentie) Algemeen Handelsblad 27 januari 1854.

(Advertentie) Amsterdamsche Courant 13 februari 1854.

Secundaire bibliografie

D.O., [brief over de Haagse Tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters], in Algemeene Konst- en Letterbode voor het jaar 1821, dl. II, p. 270.

B., Brief wegens de Tentoonstelling der Kunstwerken van nog in leven zijnde Nederlandsche Meesters, te Amsterdam 1824, in Algemeene Konst- en Letterbode voor het jaar 1824, dl. II, p. 318.

Beschouwing der kunstwerken van nog in leven zijnde Nederlandsche meesters ten toon gesteld op de zalen boven de Beurs te Amsterdam in denjare 1824, Amsterdam (G.H. Arens) z.j. [1924], p. 12.

Auteur onbekend, [bericht zonder titel], in Algemeene Konst- en Letterbode voor het jaar 1825, dl. II, p. 158.

X., Iets over de Stedelijke Tentoonstelling van Rotterdam, in Algemeene Konsten Letterbode voor het jaar 1832, dl. II, p. 202.

Auteur onbekend, [bericht zonder titel], in Dagblad van ’s Gravenhage 4 oktober 1839 (overgenomen in het Algemeen Handelsblad op 5 oktober 1839 en in diverse andere kranten, en in vertaling overgenomen in het Journal de la Haye).

Auteur onbekend, Correspondentie, in Algemeen Handelsblad 8 oktober 1839.

Auteur onbekend, [bericht zonder titel], in Dagblad van ’s Gravenhage 16 oktober 1839 (overgenomen in het Algemeen Handelsblad 17 oktober 1839, en in vertaling overgenomen in het Journal de la Haye).

Auteur onbekend, Maatschappij van Beeldende Kunst, in Bredasche Courant 12 december 1839.

Auteur onbekend, Maatschappij van Beeldende Kunst, in Bredasche Courant 17 december 1839.

Auteur onbekend, Handelwijze van Daguerre, om de lichtteekeningen voort te brengen met de beschrijving van den daartoe noodigen toestel, in Nederlandsch Magazijn 6 (1839), p. 360.

Auteur onbekend, Belangrijke verbetering van de Daguerrotype, in Algemeene Konst- en Letterbode voor het jaar 1839, dl. II, p. 334-335 [= 8 november 1839].

Auteur onbekend, Het geheim der daguerrotype, in Het Leeskabinet 1839, dl. IV, p. 281.

Auteur onbekend, Tentoonstelling te ‘s Gravenhage, in De Beeldende Kunsten 1 (1839-1840), p. 154.

Auteur onbekend, Rotterdamsche tentoonstelling, in Kunstkronijk 1 (1840-1841), p. 5-6.

Auteur onbekend, Amsterdamsche tentoonstelling, in Kunstkronijk 1 (1840-1841), p. 25-28.

J. Immerzeel, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, van het begin der vijftiende eeuw tot heden, dl. II, Amsterdam (Van Resteren) 1843, p. 320-321.

Q.X., De tentoonstelling te Amsterdam voor 1846 [vervolg], in Kunstkronijk 7 (1846), p. 68-69.

Auteur onbekend, Tentoonstelling, in Amsterdamsche Courant 19 september 1846.

AJ. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dl. 12, Gorinchem (Noorduyn) 1849, p. 32, 389-390.

Auteur onbekend, [bericht zonder titel over plan Portman/Van der Breggen], in Amsterdamsche Courant 20 december 1860.

De Stichting der Maatschappij Arti et Amicitiae. Verslag der Kommissie, benoemd op den 19den April 1864, z.p. [Amsterdam] 1864, p. 3, 14.

W.K. van der Breggen, Bedenkingen tegen het staatsontwerp Centraal-Station in het Open Havenfront, mitsgaders ontwerp-station Leidsche Barrière, locaal en goederen station Westerdok, uitbreiding der stad aan het Y, Amsterdam z.j. [1864].

G.H. Marius, De Hollandsche schilderkunst in de negentiende eeuw, Den Haag (Nijhoff) 1903, p. 152.

C.W. Bruinvis, Levensschetsen van en mededeelingen over beeldende kunstenaars, die te Alkmaar geboren zijn, aldaar gewoond of voor die stad gewerkt hebben, z.p. [Alkmaar] (Nederkoorn) 1905, p. 27.

C.W. Bruinvis, Nadere Mededeelingen over kunstenaars en hun werk in betrekking tot Alkmaar, in Oud-Holland 27 (1909),p. 121.

[C.W.] Bruinvis, Portman (Christiaan Julius Lodewijk), in P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.), Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Dl. III, Leiden (Sijthoff) 1914, p. 986-987.

G.A. Evers, Hoe de fotografie in Nederland kwam. II. De eerste daguerreotypist, in Lux Foto-Tijdschrift 25 (15 september 1914) 18, p. 422-425.

G.A. Evers, Hoe de fotografie in Nederland kwam. IV. De eerste handelaren in fotografiebenoodigdheden, in Lux Foto-Tijdschrift 26 (1 mei 1915) 9, p. 171-174.

C.W. B [= C.W. Bruinvis], Alkmaarsche kunstenaars, werken te Alkmaar van elders wonende kunstenaars. Nalezing op Oud-Holland, XXVII (1909), bl. 115-124, in Oud-Holland 37 (1919), p. 192.

Ulrich Thieme en Felix Becker (samenst.), Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler von der Antike bis zur Gegenwart, dl. 27, Leipzig (Engelmann) 1933, p. 290.

F.G. Waller, Biographisch Woordenboek van Noord-Nederlandsche graveurs, Den Haag (Nijhoff) 1938, p. 259.

J.J. Poortman, Iets over het voorkomen van den geslachtsnaam Po(o)rtman(n) en over de afstamming van het aldusgenaamde Zuid-Hollandsche geslacht, in Eigen Volk 10 (1938) 6, suppl. De Liebaert 3 (november 1938) 6, p. 480-489.

P.A. Scheen, Honderd jaar Nederlandsche schilder- en teekenkunst. De Romantiek met voor- en natijd (1750-1850), Den Haag (Boek en Periodiek) 1946, p. 242.

Auteur onbekend, [bericht zonder titel], in Nieuwe Rotterdamsche Courant 14 oktober 1846.

G. Doorman, Het Nederlandsch octrooiwezen en de techniek der 19e eeuw, Den Haag (Nijhoff) 1947, p. 301.

Aug. Grégoire, Honderd jaar fotografie, Bloemendaal (Focus) 1948, p. 11.

J.E.J. Geselschap, De fotografie te ‘s-Gravenhage 1839-1870, in Focus 40 (12 november 1955) 23, p. 519-520.

C.J. de Bruyn Kops, Hendrik Voogd. Nederlands landschapschilder te Rome (1768-1839), in Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 21 (1970), p. 328, 334.

P.A. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950, dl. II, Den Haag (Scheen) 1970, p. 190.

Jan Coppens, De eerste fotografen in Nederland, in Antiek 7 (1972-1973), p. 573.

Jan Coppens en A. Alberts, Een camera vol stilte. Nederland in het begin van de fotografie, 1839-1875, Amsterdam (Meulenhoff) 1976, ongepag.

Hugh Honour, L’image de Christophe Colomb, in La Revue du Louvre et des Musées de France 26(1976), p. 260.

Pieter J.J. van Thiel e.a., All the paintings of the Rijksmuseum in Amsterdam. A completely illustrated catalogue, Amsterdam/Maarssen (Rijksmuseum etc.) 1976, p. 451-452.

H.M. Mensonides, Een nieuwe kunst in Den Haag. Encyclopedisch overzicht van de eerste Haagse fotografen, in Die Haghe Jaarboek 1977, p. 48.

Catalogus tent. Het Vaderlandsch Gevoel. Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis, Amsterdam (Rijksmuseum) 1978, p. 152-153, 300.

Ingeborg Th. Leijerzapf (red.), Fotografie in Nederland 1839-1920, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1978, p. 6, 34, 103.

Christopher Wright, Paintings in Dutch Museums. An index on oil paintings in public collections in The Netherlands by artists born before 1870, Amsterdam 1980, p. 370-371.

J. Sparreboom, Eiland Marken, C.J.L. Portman, 1799-1868, in Vereniging Rembrandt Nationaal Fonds Kunstbehoud. Verslag over 1984, p. 49-50.

Dieuwertje Dekkers, De Kinderen der Zee. De samenwerking tussen Jozef Israëls en Nicolaas Beets, in Jong Holland 2 (1986) 1, p. 36.

Marlou Thijssen, De Maatschappij Arti et Amicitiae 1839-1870. Over het ontstaan en de betekenis van een kunstenaarsvereniging in de negentiende eeuw, in Marlou Thijssen, Kunst en beleid in Nederland 2, Amsterdam (Van Gennep/Boekmanstichting) 1986, p.44.

Jan Coppens, Laurent Roosens en Karel van Deuren, ‘ . . . door de enkele werking van het licht…” Introductie en integratie van de fotografie in België en Nederland, 1839-1869, Antwerpen (Gemeentekrediet) 1989, p. 30-32.

Annemieke Hoogenboom, De stand des kunstenaars. De positie van kunstschilders in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw, Leiden (Primavera Pers) 1993, p. 114, 154, 189, 209.

Dieuwertje Dekkers, Jozef Israëls, een succesvol schilder van het vissersgenre, z.p. 1994, p. 43 (proefschrift Universiteit van Amsterdam; handelseditie: Leiden (Primavera Pers etc.) 1994).

Jan Coppens, Marga Altena en Steven Wachlin e.a. , Het licht van de negentiende eeuw. De komst van de fotografie in de provincie Noord-Brabant, Eindhoven (Stichting Brabants Fotoarchief) 1997, p. 17-18.

Helen C.M. Marres-Schretlen en Rob Meijer, Steendrukkers werkzaam in Nederland vóór 1840, in De Boekenwereld 15 (1998-1999) 1, p. 143.

J.F. Heijbroek en E.L. Wouthuysen, Portret van een kunsthandel. De firma Van Wisselingh en zijn compagnons, 1838-heden, Zwolle/Amsterdam (Waanders/Rijksmuseum) 1999, p. 229.

Lidmaatschappen

Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, Amsterdam, vanaf 1825.

Kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae, Amsterdam, vanaf 1839 (secretaris 1840-1842).

Onderscheidingen

1825 ‘groote prijs’ van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, Amsterdam.

Tentoonstellingen

1839 (g) Den Haag, Teeken-Academie, Tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters.

Bronnen

Amsterdam, Arti et Amicitiae (notulen, jaarverslagen).

Amsterdam, Gemeentearchief Amsterdam.

Amsterdam, Rijksprentenkabinet/Rijksmuseum (kunstenaarsbrieven en Vraagpunten Immerzeel).

Breukelen, privécollectie (dagboek Jan Kool).

Darmstadt, Stadtarchiv.

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek (brievencollectie).

Haarlem, Archiefdienst voor Kennemerland.

Loenen aan de Vecht, Klara A.L.

Oudendal (ongepubliceerde scriptie vakgroep kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Utrecht: Christiaan Julius Lodewijk Portman. Kunstschilder in de eerste helft van de 19e eeuw, 1986).

Parijs, Fondation Custodia (kunstenaarsbrieven).

Collecties

Portmans daguerreotypieën zijn waarschijnlijk niet bewaard gebleven. Schilderijen, tekeningen en prenten bevinden zich in verschillende openbare en privé-collecties.

Auteursrechten

Het fotografisch oeuvre van C.J.L. Portman is vrij van auteursrechten.