Luite Klaver
Johan Degewij
Ingeborg Th. Leijerzapf
Extract
Luite Klaver was een veelzijdig man. Behalve kunstschilder, graficus, kweker en fotograaf was hij ook uitvinder. In de jaren twintig en dertig experimenteerde hij met kleurenfotografie en kreeg octrooien op zijn vindingen met betrekking tot aftrekbare emulsies. Hoewel zijn vindingen veelbelovend waren en werden gerespecteerd door wetenschappers en technici in Nederland, België en Engeland, werden zijn inspanningen teniet gedaan door de opkomst van de veel eenvoudiger te gebruiken drielagen-emulsies na de oorlog.
Biografie
1870 |
Luite Klaver wordt op 21 september geboren te Hattem als zoon van Hendricus Jacobus Klaver en Everlina Lubberta Barendsen. In Hattems spraakgebruik wordt hij ‘Lute’ genoemd. Vader Klaver is timmerman, kruidenier en sigarenhandelaar. Uit het huwelijk worden elf kinderen geboren. Voor de geboorte van Luite zijn reeds drie broertjes, allen Luite genoemd, overleden. |
1882-‘90 |
Luite wordt na het doorlopen van de lagere school timmermansleerling bij zijn vader. Zijn oom Willem, bakker en amateur kunstschilder, stimuleert hem tot tekenen en schilderen. Familieleden bezorgen hem zijn eerste inkomen. Hij krijgt soms een rijksdaalder voor tekeningen die zij bij hem bestellen. Hij werkt vervolgens enige tijd als loopjongen bij de Spoorwegen en wordt daarna klerk bij de Posterijen in Hattem. Hij klimt op tot plaatsvervanger van zijn directeur. Vervolgens wordt hij gedetacheerd in de Betuwe, in Rhenen en in Winterswijk. |
1890-‘92 |
Klaver krijgt schilderlessen van Jan Voerman sr, die zich omstreeks 1887 in Hattem had gevestigd. Hij besluit schilder te worden en neemt ontslag bij de Posterijen. Het tuinhuisje op de stadsmuur in Hattem gebruikt hij als werkplaats. |
1892-‘93 |
Volgens zijn dochters wordt Klaver leerling van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Zijn naam komt echter niet voor in de archieven van de Rijksacademie. |
1895-‘98 |
Klaver volgt onderwijs aan de Rijksnormaalschool in Amsterdam. |
Hij legt zich toe op de fotografie en verwerft een klein inkomen met het maken van kunstreproducties in opdracht van de firma Van Meurs en Co. in Amsterdam. |
|
1896 |
Klaver maakt kennis met Gerarda Jacoba (Da) Doyer, geboren te Deventer op 4 mei 1864. Zij heeft haar acte Handtekenen-L.O. behaald en studeert verder aan de Rijksnormaal school. Zij werkt daarnaast op het atelier van de schilder Gerrit Willem Dijsselhof. |
1898 |
Luite Klaver en Da Doyer treden in Hattem in het huwelijk en vestigen zich in Hattem. Da Doyer, afkomstig uit een gegoede familie, zorgt na het huwelijk voor de financiën. |
1899 |
Dochter Clare Helene, de latere schrijfster Clare Lennart (pseudoniem), wordt in Hattem geboren. |
1899-1905 |
Klaver werkt als lithograaf en tekenaar aan zes boeken over planten van respectievelijk K. Siderius (1899-1905, 1904) en J. Ritzema Bos (1905). |
1900 |
Het gezin Klaver verhuist naar Oldebroek en gaat wonen in het landhuis De Ekelenburg. Het landhuis wordt gekocht met geld van Da Klaver-Dover. Klaver exploiteert de bij het landhuis behorende boerderij en begint bovendien een kwekerij voor planten, bloemen, fruit en groente. Hij verdient behalve aan de verkoop van gekweekte producten en schilderijen ook door natuurfoto’s en fotoreproducties van kunstwerken in de handel te brengen. |
1901 |
Dochter Eveline Hendrika wordt geboren in Oldebroek. |
1904 |
Zoon Dirk Anton (Dick) wordt geboren in Oldebroek. |
1910 |
Klavers onderneming op het landgoed De Ekelenburg gaat failliet. Het gezin verhuist naar een klein huis in Epe. |
1913 |
In augustus wordt Da Klaver bedlegerig. |
1914 |
Het gezin verhuist naar een grotere woning in het buurtschap Tongeren, gemeente Epe. |
1915 |
Op 6 september vertrekt Da Klaver naar een pension in de omgeving van Deventer om daar een betere verzorging te krijgen. |
Op 6 december overlijdt zij na een langdurige ziekte. |
|
1917 |
Luite Klaver verhuist naar een bovenverdieping in het Daendelshuis in Hattem. |
1918 |
Klaver treedt in het huwelijk met Egberta Hendrika Geertruida (Bertha) Barendsen, een nicht van Da, uit ‘s-Heerenbroek (geboren te Kampen op 19 oktober 1875). |
1919 |
Klaver en zijn echtgenote gaan wonen in het landhuis ‘t Oude Spyker op het landgoed Molecaten te Hattem. |
begin jaren ‘20 |
Klaver gaat experimenteren met (kleuren)fotografie. |
1924 |
Vanaf dit jaar krijgt Klaver octrooien op zijn vindingen met betrekking tot aftrekbare emulsies. |
jaren ‘30 |
Klaver vraagt octrooien aan op het concept van zijn dichroïtische (splitsing in twee kleuren) kleurenfilters. |
1936-‘45 |
Klaver en zijn vrouw verhuizen in 1936 naar Noordwijkerhout en later naar Soestduinen waar Klaver in de oorlogsjaren werkzaam is als directielid van de DALCO fotografische fabrieken. |
1945 |
Begin januari overlijdt Bertha. |
1945-‘52 |
Enkele maanden na mei 1945 woont Klaver bij zijn dochter Clare in Utrecht, daarna in Haarlem en tenslotte in Delden bij zijn zoon Dick. |
1952 |
Klaver woont bij zijn tweede dochter Eveline in Utrecht. Hij raakt bekend als kunstschilder. |
1960 |
Op 28 november overlijdt Luite Klaver in Utrecht. Hij wordt in Driebergen begraven. |
1961 |
Klavers fotografische nalatenschap wordt door zijn dochters aan het Prentenkabinet van de Universiteit Leiden geschonken. |
Beschouwing
Luite Klaver was volgens overlevering een kleurrijke figuur, een kunstschilder van het romantische type: grote hoed, slappe das en geurende sigaar, een boeiend mens, maar in de ogen van zijn koel beschouwende dochter Clare in de eerste plaats een onmaatschappelijke fantast. Zijn bescheiden natuur, zijn teruggetrokkenheid en zijn weerzin om aan de weg te timmeren, hebben hem nooit grote bekendheid gegeven. De neiging om zich terug te trekken begon op het landgoed Ekelenburg in Oldebroek, waar hij een kwekerij begon om later financieel onafhankelijk te kunnen schilderen.
Zijn activiteiten als schilder, fotograaf en uitvinder werden in de eerste plaats gedreven door zijn fascinatie voor het afbeelden van de natuur met alle details van vorm en kleur, waarbij financiële zorgen hem steeds weer dwongen om hieruit een inkomen te verkrijgen. Schilderen beschouwde hij als hoofddoel van zijn leven, vooral toen na de oorlog bleek dat zijn gerespecteerde vindingen geen vruchten bleken af te werpen. Zijn motivatie als kunstschilder wordt duidelijk in een interview door Hans Roest in Het Nieuwe Dagblad van 13 augustus 1955: “Ik zocht juist altijd het wondere in alles wat er is’, vertelt de bejaarde schilder ons, als wij hem bij zijn dochter, de bekende schrijfster (Clare Lennart) ontmoeten. ‘De mensen beschouwen alles om zich heen als iets heel gewoons. Zij zien het wondere niet. Ik heb steeds geprobeerd een klein tipje van de sluier voor hen op te lichten. Het lukte niet altijd, maar of ik wilde of niet – ik moest volharden’.” Inderdaad zijn veel van zijn plannen mislukt, maar geen tegenslag kon hem zijn liefde voor de natuur ontnemen.
Het grootste deel van zijn schilderijen is in het bezit van zijn zes kleinkinderen. Er zijn twee schilderijen opgenomen in het Voerman Museum in Hattem.
Klaver was een van de eersten in Nederland die gerbera’s kweekte. Ook begon hij een tomatenkwekerij, in de verwachting dat deze vrucht eenmaal volksvoedsel zou worden. Dit project werd een fiasco, omdat hij die verwachting koesterde terwijl de tijd er nog niet rijp voor was.
Tussen 1899 en 1905 illustreerde Klaver zes boeken over planten, alle uitgekomen bij uitgeverij S.L. van Looy te Amsterdam. Hij maakte daartoe pentekeningen en kleurenlitho’s. Bij het eerste boek werkte hij samen met tekenaar/lithograaf Theodoor Willem Nieuwenhuis, de andere vijf illustreerde hij alleen.
Tegelijk met zijn andere activiteiten heeft Klaver gefotografeerd en met camera’s en technieken geëxperimenteerd. Zijn fotografische nalatenschap, bewaard in de collectie van het Leidse Prentenkabinet, bevat vier zelfgebouwde camera’s en negenenveertig kleine, negenendertig middelgrote en twaalf grote foto’s. De meeste foto’s zijn gedrukt op ontwikkelpapier; daarnaast zijn er broomoliedrukken, gomdrukken en kleurendrukken. De onderwerpen die hij fotografeerde zijn: bomen, bloemen, kippen, een boer met stier, heide, landwegen en wolken boven een dorp. Hij gebruikte deze foto’s waarschijnlijk als voorbeelden voor zijn schilderijen. Er zijn aantoonbare overeenkomsten. Een duidelijk voorbeeld is een schilderij van een grove den (in het bezit van kleindochter Ineke Klaver), waarvoor Klaver een foto als voorbeeld gebruikt heeft.
Klavers fotografische activiteiten zijn vermoedelijk ontstaan uit een behoefte aan opnamen voor eigen gebruik. Eenmaal met fotografie bezig, zag hij bepaalde tekortkomingen in het kleurenmateriaal en vervolgens verdiepte hij zich jarenlang in het zoeken naar betere oplossingen voor de problematiek met betrekking tot het “gekleurde beeld”. Met deze term gaf hij uiting aan zijn ongenoegen over de resultaten van de toen gangbare kleurtechnieken.
In de kelder van ‘t Oude Spyker op het landgoed Molecaten te Hattem deed hij uitgebreide experimenten die in een aantal vindingen resulteerden. Deze zijn bekend geworden via zijn octrooien. Met zijn octrooien zocht hij bescherming van zijn ideeën en mede daardoor financiële zekerheid. Over zijn vindingen is in de literatuur alleen gerapporteerd door Adriaan Boer in twee afleveringen in Focus in 1929. Boer schreef dat hij langdurig met Klaver had gesproken over de mogelijkheden van zijn experimenten en dat Klaver hem nu had meegedeeld dat zijn octrooiaanvragen eindelijk waren geaccepteerd. De uitvoerige correspondentie in het Leidse Prentenkabinet over aanvragen van octrooien door Klaver maakt duidelijk dat hij er vanaf 1924 mee bezig was geweest. Vijf octrooien over aftrekbare emulsies werden hem verleend: een Nederlands (19135), een Engels (269912), een Belgisch (341760), een Duits (445078) en een Frans octrooi (632972).
De vindingen waarover Klaver met Boer sprak betroffen de aftrekbaarheid van emulsies van hun oorspronkelijke drager (meestal papier of glas). Volgens Boer bestond Klavers voornaamste bijdrage uit het feit dat hij ongeharde gelatine gebruikte, in tegenstelling tot de gangbare methoden van aftrekbare papieren, waarbij de emulsie met een hardingsmiddel werd behandeld. Bij deze methode werd tussen de geharde emulsielaag en de drager een ongeharde gelatinelaag of een ander bindmiddel aangebracht; deze moest met water worden weggespoeld om de emulsie van zijn drager af te halen. Klaver prepareerde zijn ontwikkelpapier eerst met een dunne laag caseïne en daarover werd de lichtgevoelige emulsielaag aangebracht. De belichte emulsie was dan gemakkelijk droog aftrekbaar en kon eenvoudig worden overgebracht op een nieuwe onderlaag. Door deze methode van Klaver kreeg de techniek van aftrekbare emulsies ruimere toepassingsmogelijkheden, onder meer voor reproductietechnieken, voor de overdracht van artistieke foto’s op geschept papier en voor kleurenfotografie. Voor Klaver zelf was vooral dit laatste van belang: het samenvoegen van de drie basiskleuren voor een kleurendruk op glas of papier werd nu een stuk eenvoudiger.
Een uitvoerige verslaggeving van zijn uitvindingen, opgesteld op 10 december 1932, heeft Klaver op 15 december 1932 bij een notariskantoor in Noordwijk laten registreren. In dit verslag heeft Klaver zowel zijn nieuwe methode voor het vervaardigen van een aftrekbare emulsielaag beschreven als een vinding betreffende dichroïtische kleurfïlters met een verhoogd reflecterend vermogen. Het verslag is in Klavers eigen handschrift genoteerd: “Ondergeteekende verklaart gevonden te hebben een werkwijze ter vervaardiging van: 1. Lichtgevoelig fotografisch materiaal geschikt voor opnamen en voor positieve afdrukken met droog aftrekbare, helder doorzichtige beelddrager. In tegenstelling met andere dergelijke materialen wordt er bij dit materiaal naar gestreefd de tijdelijke onderlaag en de lichtgevoelige film zooveel mogelijk van de zelfde samenstelling te maken zoodat het absorbeerend vermogen voor beide gelijk is. Hierdoor wordt verkregen dat zoowel in droogen als natten toestand het geheel vlak blijft daar de spanning aan voor en achterkant gelijk is. Dit is te verkrijgen door voor tijdelijke drager te gebruiken een dun, sterk absorbeerend papier van zeer fijne, regelmatige structuur, dat met een geschikt colloid doortrokken wordt. De aftrekbaarheid van de beelddragende film en de voor de tijdelijke drager noodzakelijke hooge glans wordt verkregen door het als boven behandelde en gedroogde papier weer aan te vochten en dan te bepoederen of te bestuiven met talkum of met een oplossing van ossegal en water of met een ander voor dit doel geschikt preparaat. Onmiddellijk daarop, dus nog vochtig zijnde, kan nu het papier door satineren of op andere wijze hoog glanzend gemaakt worden. Op de aldus behandelde onderlaag wordt nu na drooging, op de bekende wijze eerst een niet lichtgevoelige gelatinelaag [volgens Jan van Dijk, fotograaf en deskundige op het gebied van historische procédés, bedoelde Klaver hiermee waarschijnlijk de caseïnelaag] en daarna de lichtgevoelige emulsielaag aangebracht.” Het tweede punt in Klavers verslag heeft betrekking op een vinding van een kleurfiltersysteem: “2. Kleurfïlters waarvan het reflekteerend vermogen verhoogd is door het opbrengen in uiterst dunne laag van bepaalde kleurstoffen in bepaalde oplosmiddelen. Tegelijkertijd wordt daardoor verkregen dat het gereflecteerde licht de complementaire kleur heeft van het doorvallend licht. In tegenstelling met de bekende doorzichtige verzilvering, wordt het lichtdoorlatend vermogen der filters op deze wijze niet nadeelig beinvloed.”
Adriaan Boer doelde op de toepassing van dit kleurfïltersysteem, toen hij in zijn berichtgeving in Focus schreef dat Klaver zich ook bezig hield met de bouw van een “buitengewoon ingenieuse [sic] camera voor driekleuren fotografie, terwijl deze tevens een ontwerp heeft voor een toestel voor cinematografie in natuurlijke kleuren”.
In zijn camera’s voor kleurenfotografie paste Klaver zijn vinding van dichroïtische kleurenfïlters toe. Camera’s voor driekleurenfotografïe zijn zo ingericht dat het te fotograferen beeld in één belichting wordt opgenomen via kleurenfïlters op drie zogenoemde deelnegatieven. Klavers filters zijn middenin de camera aangebracht in een kruisgewijze opstelling. sDat is een andere methode dan bijvoorbeeld in de Jospécamera is gehanteerd, waar de filters aan drie zijden aan de buitenkant van de camera zijn gemonteerd; de drie negatieven worden voor de filters geschoven en de lichtstralen vallen via ingebouwde spiegels door de filters heen op de negatieven.
Klavers tekening geeft een idee van de wijze waarop in zijn camera’s de lichtstralen vanaf het objectief L, via het driekleuren filter, bestaande uit twee elkaar kruisende dichroïtische filters, naar de filmvlakken 1, 2 en 3 gaan. Klaver schreef hier enthousiast over: “Ik vond toen de mogelijkheid om mijn reflekteerende filters zo te maken dat zij, zonder de doorlaatbaarheid voor doorvallend licht te verminderen, beter reflekteerden”. Verder schreef hij: “De bouw der toestellen bleef mij echter nog te gecompliceerd en te duur om meer algemene ingang mogelijk te maken. Vooral de rechthoekig elkaar snijdende filters bleven voor mij een steen des aanstoots”.
Op een gegeven moment is Klaver in contact gekomen met instrumentmaker L. Blok te Lisse. Hij liet Blok de prototypen voor zijn camera’s maken en er ontstond aanvankelijk een goede samenwerking. In oktober 1935 deed Blok een uitvoerig voorstel voor een samenwerkingsverband tussen Klaver als uitvinder, Blok als prototypebouwer, de firma Gevaert te Antwerpen die het aftrekbaar emulsie papier zou gaan produceren, en de firma Kipp te Delft die proefcamera’s voor fotografie en cinematografie zou gaan bouwen. Verder noemde Blok de namen van Prof. Ornstein, Gen. Maj. van Albada en Dr. A.C.S. van Heel, die met adviezen en laboratoriumapparatuur steun zouden verlenen. Blok schreef verder dat Klaver in dit samenwerkingsverband ƒ 250,- per maand zou gaan verdienen en hij besluit het voorstel met: “In het totaal kan U rekenen op een bedrag van ƒ 20000,- nog benoodigd voor het uitwerken. Niet onmiddelyk te fourneeren natuurlyk en waarschynlyk maar ten dele noodig.” Uit de correspondentie tussen Klaver en Blok blijkt dat in de loop van de jaren dertig hun kritische houding met betrekking tot de praktische realiseerbaarheid van hun project vermindert. Blok doet Klaver geloven dat de projecten realiseerbaar zijn en manipuleert hem enigszins om door te zetten. Klavers enthousiasme vermindert echter, omdat hij in steeds grotere financiële problemen komt, mede doordat hij op aanraden van Blok substantiële bedragen voor het project had geleend.
Hoe Klavers experimenten met zijn zelfgebouwde camera en kleurenfiltersysteem er in de praktijk uitzagen, wordt geïllustreerd door enkele bewaard gebleven voorbeelden in de collectie van het Prentenkabinet. Naast enkele kleurafdrukken op papier is er een 9×12 cm doosje voor negatiefplaten met een door Klaver geschreven opschrift: “Opnamen driekleuren toestel” waarin zich belichte glasplaatjes met gekleurde emulsie bevinden die met zekerheid van de camera van Klaver afkomstig zijn. Het gele beeld is naar oranje toe verkleurd. Klaver had in de samenstelling het gele beeld nog niet gemonteerd. Voor de volledigheid is deze nu met de computer toegevoegd. De drie zwart-wit deelnegatieven die Klaver als eerste stap in zijn camera had belicht, werden in zijn nalatenschap niet aangetroffen. De drie gekleurde glasplaatjes zijn verkregen nadat de overeenkomstige zwart-wit deelnegatieven hierop in contact zijn afgedrukt.
Na bestudering van de hiervoor beschreven kleurenopnamen kwamen de Duitse fotohistorici en deskundigen op het gebied van kleurenfotografie Gert Koshofer, Klaus Hübner en Gerhard Bersick tot de volgende conclusies: Klavers kleurenfilter splitst het binnenvallend licht in de drie basiskleuren rood, groen en blauw. In afb. 9 is aangegeven hoe het gele (G) en het purperen (P) filter de drie hoofdkleuren splitsen die vanaf het objectief (L) komen. Voor het vervaardigen van de drie gekleurde glasplaatjes heeft Klaver zeer waarschijnlijk een van de twee volgende mogelijkheden gebruikt: 1) de kleurstof werd later in de emulsie op het glas aangebracht, 2) de glaspositieven hadden reeds de juiste pigment-gelatinelaag: na de belichting wordt het onbelichte materiaal weggespoeld (‘Auswaschrelief’, zoals beschreven in Koshofer 1981 Volume III fig. 76). Glaspositieven met de juiste pigmentgelatine laag, geschikt voor het ‘Auswaschrelief’ procédé, waren in deze jaren verkrijgbaar voor allerlei driekleurenprocédés.
Klaver bleef zoeken naar filters met verbeterde absorptie en reflectie. Hij schreef in een getypt verslag (in de nagelaten documentatie in het Prentenkabinet): “Het gelukte mij vliesfilters te maken in een dikte van 1/100-2/100 m.m. en ook slaagde ik erin daarop de verhoogde reflektie aan te brengen als beschreven bij mijn eerste model met glasfilters.” Hij schreef verder dat het beter was om op zijn gedetailleerde beschrijvingen van de gecompliceerde behandelingen van de oppervlaktelagen op de glasplaten en vliesfilters om veiligheidsredenen geen octrooi te nemen maar deze als fabrieksgeheim te beschouwen. Dit argument samen met zijn financiële problemen is waarschijnlijk de reden dat hij niet heeft doorgezet in het definitief verkrijgen van twee Duitse octrooien op zijn filtersysteem (nummers K119741 en K126933).
In hoeverre was Klaver zijn tijd vooruit? Dat kan het beste worden beoordeeld aan de hand van de concurrerende octrooien waar hij omheen moest laveren. Zijn octrooiaanvragen K119741 en K126933 werden niet direct geaccepteerd omdat het bureau te grote overeenkomst meende te constateren met een Frans octrooi uit 1911 (octrooi 433187) en met twee Duitse octrooien uit respectievelijk 1913 en 1927 (octrooien 274582 en 526309). Octrooi 274582 uit 1913 is oorspronkelijk van de Engelse uitvinder Eyre Coote Townsend uit Brighton en bevat reeds een driekleurenfilter met twee kruisende dichroïtische filters zoals toegepast door Klaver. Townsend heeft correctielenzen voor de filmvlakken geplaatst om de optische fouten, veroorzaakt door de schuingeplaatste filters, te corrigeren.
Klaver probeerde kostbare correctielenzen te voorkomen en zette al zijn chemische kennis en technische vaardigheden in om het probleem van optische fouten op te lossen bij het vinden van de juiste kleurlagen en het aanbrengen hiervan op zeer dunne filters. Daartoe ontwierp hij zijn extreem dunne vliesfilters.
Op de doorsneetekening van zijn camera (afb. 9) zijn twee glasplaten (a1 en a2) ingetekend. De plaat a1 is, vanuit de binnenkomende blauwe lichtstralen gezien, tegengesteld schuingeplaatst aan het purperen filter (P) en a2 is tegengesteld schuingeplaatst aan het gele filter (G). Blijkbaar wilde Klaver de optische fouten veroorzaakt door de schuinstelling van een driekleuren filterelement, door de tegengestelde schuinstelling van de corresponderende glasplaat (gedeeltelijk) opheffen. Jan van Dijk merkte op dat deze glasplaten dan anders georiënteerd zouden moeten worden. Opmerkelijk genoeg zijn de glasplaten niet aanwezig in de originele camera en er zijn ook geen gleuven aangebracht, waarin glasplaten geschoven zouden kunnen worden. In de concurrerende octrooien uit 1913 en 1927 is het idee van het gebruik van schuingestelde correctieglasplaten niet terug te vinden. Wellicht was dit een eigen vinding van Klaver. Klaus Hübner opperde de mogelijkheid dat de glasplaten a1 en a2 ook grijsfilters zouden kunnen zijn om de belichtingstijden voor de drie zwart-wit glasnegatieven gelijk te maken.
Klaver had zich in de jaren dertig op een ingewikkeld technisch terrein begeven. Met zijn ideeën voor oplossingen van de problematiek was hij zijn tijd vooruit. Zonder de nu welbekende vacuüm opdamptechnieken is een driekleurenfilter met de juiste optische kwaliteiten zoals hij dat voor ogen had nauwelijks te realiseren. Hij zou niet in staat zijn geweest om zo’n filter met een constante kwaliteit in serieproductie te vervaardigen.
Al met al bleek zijn geïnvesteerde geld in een bodemloze put terecht te komen. Jarenlang betaalde hij zijn instrumentmaker L. Blok. De kostbare octrooiaanvragen en de jaarlijkse betalingen om de octrooien te verlengen brachten hem in grote financiële problemen. Regelmatig moest hij betalingen uitstellen, de huur van ‘t Oude Spyker werd vaak laat betaald en er zijn geen aanwijzingen van inkomsten uit de octrooien. Ondanks zijn goede ideeën en grote investeringen zouden Klavers vindingen hem geen roem brengen. Hij werd voorbij gestreefd door de producenten van onder andere het Gasparcolor procédé (1933), het Kodachrome procédé (1935) en het Agfacolor procédé (1936). Deze technieken zonder het gebruik van filters, die vooral na de oorlog een grote vlucht namen, deden door hun meer constante kwaliteit en hogere werksnelheid, Klavers vindingen volledig vergeten.
Het ontbrak Luite Klaver noch als kweker, noch als fotograaf en uitvinder aan ideeën, maar hij miste zakelijk inzicht en mensenkennis. Juist door het ontbreken van deze talenten mislukten de commerciële toepassingen van veel van zijn op zichzelf boeiende experimenten en vondsten. Hoewel zijn dochter Clare hem misschien niet geheel ten onrechte kwalificeerde als ‘onmaatschappelijke fantast’, is het toch gerechtvaardigd Klaver uit de vergetelheid van de fotografiegeschiedenis te halen omwille van zijn heldere analyses van verschillende problemen in de techniek van de kleurenfotografie. Zijn veelbelovende vindingen werden indertijd gerespecteerd door wetenschappers en technici in Nederland, België (Gevaert) en Engeland (Ilford), hetgeen blijkt uit brieven in Klavers nalatenschap. Maar zijn oplossingen waren moeilijk voor serieproductie geschikt te maken.
Documentatie
Primaire bibliografie
foto’s in:
Buiten. Geïllustreerd weekblad aan het buitenlevengewijd 6 (21 december 1912) 51, p. 609.
litho ‘s, pentekeningen e.d. in:
K. Siderius, Pla ten-typen, Amsterdam (S.L. van Looy) 1899-1905, 4 dln. (deel I: Voorjaarsbloemen, 1899, met kleurenlitho’s en pentekeningen van Th. Nieuwenhuis en L. Klaver; deel II: Meibloemen, 1901; deel III: Zomerbloemen, 1903; deel IV: Zomerbloemen en sporeplanten, 1905, deel II t /m IV zijn geïllustreerd door L. Klaver).
K. Siderius, De zaailingappel. Zijne geschiedenis en zijne toekomst, Amsterdam (S.L. van Looy) 1904 (met gekleurde litho’s en pentekeningen van L. Klaver).
J. Ritzema Bos, Nederlandse planten, Amsterdam (S.L. van Looy) 1905 (met 55 lithografieën in kleur door Th. Nieuwenhuis en L. Klaver).
Secundaire bibliografie
Auteur onbekend, [zonder titel], in Nieuws en advertentieblad van Epe en omstreken 7 maart 1914.
Auteur onbekend, [zonder titel], in Nieuws en advertentieblad van Epe en omstreken 14 maart 1914.
Anoniem (= Adriaan Boer), Een Hollandsche uitvinding voor kleurenfotografie, in Focus 16 (2 februari 1929) 3, p. 60-61.
A.B. (= Adriaan Boer), Aftrekbare ontwikkelpapieren volgens het patent Klaver en wat daarmee mogelijk wordt, in Focus 16 (16 februari 1929) 4, p. 93-94.
Auteur onbekend, Clare Lennart over het leven van haar vader. L. Klaver exposeert in Universiteitshuis, in Nieuw Utrechts Dagblad 14 oktober 1953.
Hans Roest, Luyten Klaver schilder van het eeuwige verlangen. De vijf en tachtigjarige is ‘nog niet klaar’, in Het Nieuwe Dagblad 13 augustus 1955.
Fré Dommisse, Over Clare Lennart, Den Haag/Rotterdam (Nijgh & Van Ditmar) z.j. [ca. 1965] (serie: Nieuwe Nijgh boeken no. 17).
Clare Lennart, Weleer, Den Haag/Rotterdam (Nijgh & Van Ditmar) 1971.
Clare Lennart, Luite Klaver, in Brochure bij tentoonstelling in Voerman Museum te Hattem december 1972.
Auteur onbekend, Tentoonstelling L. Klaver in het museum Achterstraat 48, in De Homoet. Weekblad voor Hattem en de Noord-Veluwe 7 december 1972.
Dolf Verroen, Herinneringen aan Clare Lennart, Den Haag/Rotterdam (Nijgh & Van Ditmar) 1975.
Clare Lennart en Eveline H. Klaver, Weleer, deel II, Den Haag/Rotterdam (Nijgh & Van Ditmar) 1976.
Flip Bool en Kees Broos, Fotografie in Nederland 1920-1940, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1979, p. 107, 152.
Eveline H. Klaver, Claartje mijn zusje, Den Haag/Rotterdam (Nijgh & Van Ditmar) 1979.
Catalogus tent. Zien en gezien worden. Fotografische zelfbespiegeling in Nederland van ca. 1840 tot heden, Nijmegen (Nijmeegs Museum ‘Commanderie van Sint-Jan’) 1983, p. 52, 88.
K. Roodenburg, Kunstenaars op de Noordwest Veluwe 1880-1980. Het vervolg, Harderwijk (Vereniging Vrienden van het Veluws Museum) 1996.
Johan Degewij, Luite Klaver (1870-1960) uitvinder en kunstenaar, in Photohistorisch Tijdschrift. 22 (1999) 4, p. 91-94.
Lidmaatschappen
Nederlandse Amateur Fotografen Vereniging, vanaf 1924.
Tentoonstellingen
1914 (g) Epe, Gemeentehuis, [schilderijen en foto’s].
Octrooien
1926, 21 april Engels octrooi nr. 269912 (aftrekbare emulsie).
1926, 21 april Frans octrooi nr. 632972 (aftrekbare emulsie).
1926, 22 juni Duits octrooi nr. 445078 (aftrekbare emulsie).
1927, 16 april Belgisch octrooi nr. 341760 (aftrekbare emulsie).
1928, 16 oktober Nederlands octrooi nr. 19135 (aftrekbare emulsie).
Bronnen
Andijk, Lenie Burger-Klaver.
Apeldoorn, Ineke Klaver.
Bergisch Gladbach, Klaus Hübner.
Bergisch Gladbach, Gert Koshofer.
Den Haag, Willem Rappard.
Den Haag, Luc Verkoren.
Gavirate (Italië), Andries van Onck.
Hattem, Mevr. M. van Heeckeren van Molecaten-van der Leeuw.
Hattem, Gerrit Kouwenhoven.
‘s-Hertogenbosch, Arne van Onck.
‘s-Hertogenbosch, Evelien van Onck.
Leiden, Prentenkabinet, bibliotheek en documentatiebestand.
Rijswijk, Cornelis Visser.
Soest, Gerda Klaver.
Utrecht, Evelien Andreas.
Utrecht, Jan van Dijk.
Collecties
Leiden, Prentenkabinet Universiteit Leiden.
Auteursrechten
De auteursrechten op het fotografisch oeuvre van Luite Klaver worden beheerd door Ineke Klaver te Apeldoorn.