Fotolexicon, 13e jaargang, nr. 27 (september 1996) (nl)

Paul Citroen

Ingeborg Th. Leijerzapf

Extract

Paul Citroen behoorde tot de weinige Nederlandse beeldende kunstenaars in het Interbellum die de fotografie openlijk als artistiek middel hanteerden en presenteerden. Hij portretteerde zijn gezin, familie en kennissen, hun kinderen en bevriende kunstenaars, voornamelijk in de periode 1930 tot 1935. Zijn fotografie – in wezen amateurfotografie – reflecteert een visie die verwant is aan de Nieuwe Fotografie en aan het surrealisme. Door de dadaïstische fotocollages die hij maakte in zijn ‘Sturm und Drang’-periode (1919-1923), heeft Citroen internationale bekendheid gekregen. In latere jaren was hij vooral schilder en tekenaar van portretten en landschappen.

Biografie

.

1896

Roelof Paul (Paul) Citroen wordt op 15 december geboren in Berlijn als eerste zoon en tweede kind in het gezin van Hendrik Roelof Citroen, een joodse bonthandelaar uit Amsterdam, en de Berlijnse Ellen Philippi, dochter van een welgestelde joodse commissionair, die door haar huwelijk de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen. Sinds hun huwelijk in 1893 zijn de echtelieden in Berlijn blijven wonen, in de Derfflingerstrasse in de wijk Tiergarten.

1908-‘12

Paul wordt opgeleid aan het Humanistisch Gymnasium in Berlijn. In zijn klas zit ook Erwin Blumenfeld die later fotograaf wordt. Tegen de zin van zijn ouders verlaat Paul in 1910 voortijdig het gymnasium en gaat naar een tekenschool.

1912-‘14

Paul studeert onder leiding van Martin Brandenburg, een kunstenaar uit de ‘Berliner Sezession’, aan het Studien-Atelier für Malerei und Plastik in Berlijn-Charlottenburg, de zogeheten Academie Brandenburg.

Zijn vriend en medeleerling Georg Muche neemt hem in 1914 mee naar boekhandel annex galerie ‘Der Sturm’ in de Tiergartenstrasse 34a in Berlijn. Het tijdschrift Der Sturm (opgericht in 1910), waarin manifesten, discussies en ideeën over actuele beeldende kunst werden gepubliceerd, en de gelijknamige kunsthandel (geopend in 1912) waren initiatieven van de schrijver en musicus Herwarth Walden. Citroen maakt hier kennis met de avantgardistische schilderkunst van Die Brücke, Der Blaue Reiter, het Futurisme en andere nieuwe kunststromingen. Beseffend dat hij zelf als traditioneel kunstenaar geen aansluiting bij deze avant-garde zal krijgen, besluit hij het tekenen en schilderen op te geven.

1915

Citroen wordt als Nederlands staatsburger opgeroepen om zijn dienstplicht te vervullen. Hij wordt gelegerd in Alkmaar. Na enkele maanden wordt hij wegens gezondheidsproblemen uit de dienst ontslagen. Hij keert terug naar Berlijn.

1917-‘17

Citroen volgt een opleiding tot boekhandelaar bij Edmund Meyer in de Potsdamerstrasse. Kort daarop vraagt Herwarth Walden hem te komen werken in zijn boekhandel annex galerie. Het werken bij Walden biedt hem de mogelijkheid om op een andere manier dan als kunstenaar bij de ontwikkelingen in de moderne kunst betrokken te zijn. In deze periode begint Citroen werken van moderne meesters te verzamelen.

Omstreeks 1916 komt hij door vriendschap met Walter Mehring, dichter, cabaretier en kunstcriticus uit de Sturm-kring, in contact met Richard Hülsenbeck, George Grosz, John Heartfield en de Berlijnse Dadabeweging.

In 1917 verhuist hij naar Nederland. Hij verdient hier zijn geld met handel in boeken en kunst en is onofficieel vertegenwoordiger en woordvoerder van ‘Der Sturm’ en Dada.

Zijn oude schoolkameraad Erwin Blumenfeld voegt zich bij hem.

1919

Geïnspireerd door plakwerk van Blumenfeld maakt Citroen zijn eerste collages uit drukwerk, ansichtkaarten en foto’s (geen eigen opnamen).

ca. 1920

Paul Citroen en Erwin Blumenfeld richten in Amsterdam de ‘Commission for Dadaïst Culture in Holland’ op. Hülsenbeck benoemt hen tot directie van de Hollandse Dadacentrale.

1921

Door zijn huwelijk met Lena Citroen, een nichtje van Paul, gaat Erwin Blumenfeld tot de familiekring van Citroen behoren.

1922-‘24

Op aanraden van Georg Muche hervat Paul Citroen zijn opleiding tot kunstenaar aan het Bauhaus in Weimar. Hij volgt allereerst het algemeen vormend basisprogramma (‘Vorkurs’) bij Johannes Itten (die door Muche enkele maanden wordt vervangen om zich te verdiepen en te laten inwijden in de leer van Mazdaznan). Verder krijgt Citroen in de werkplaatsen lessen in schilderen en ontwerpen van onder anderen Paul Klee en Wassily Kandinsky.

In 1923 assisteert hij Klee bij de organisatie van de eerste grote Bauhaustentoonstelling. Citroens fotomontage Metropolis maakt deel uit van de expositie.

Onder leiding van Otto Umbehr maakt Citroen omstreeks 1924 zijn eerste fotografische opnamen. In 1924 verlaat hij het Bauhaus.

1924-‘28

Als handelaar in bont (hem door zijn vader min of meer opgedrongen) en kunst reist Citroen heen en weer tussen Berlijn, Amsterdam, Parijs en Bazel. Het huis van zijn vrienden Rein en Ann Harrenstein-Schrader in Amsterdam dient hem tijdens zijn zwervend bestaan als thuishaven.

Tussen 19 maart en 31 oktober 1928 heeft Citroen een verblijfsvergunning voor Zwitserland. In Zwitserland besluit hij zich uit de bonthandel terug te trekken. Aan het eind van dit jaar vestigt hij zich definitief in Nederland.

1929

Citroen bezoekt Marianne Breslauer in Parijs die als leerlingfotografe bij Man Ray werkt. In Parijs leert Citroen ook Werner Rohde kennen.

Citroen huwt op 18 december Céline (Lien) Bendien, zuster van de schilder Jacob Bendien. Het paar vestigt zich in Amsterdam in de Kerkstraat, hoek Vijzelstraat.

Het atelier in het pand deelt hij met zijn zwager Jacob Bendien.

Van zijn schoonouders krijgt hij als huwelijksgeschenk een camera.

1930

Citroens eerste en enige kind, dochter Paulien Charlotte Lena (Paulien), wordt op 27 mei geboren.

1931

Citroen publiceert Palet. Een boek gewijd aan de hedendaagsche Nederlandsche schilderkunst, geïllustreerd met portretten van de geselecteerde kunstenaars en reproducties van hun werk.

1932

Citroen heeft zijn eerste fototentoonstelling in de Kunstkelder in Amsterdam.

1933

Samen met Charles Roelofsz richt Citroen in Amsterdam de Nieuwe Kunstschool op, een opleiding die in opzet vergelijkbaar is met het Bauhaus en dezelfde kunstpedagogische methoden aanhangt. Citroen zelf en Han van Dam verzorgen de lessen in schilderkunst. Hans Jaffé wordt aangetrokken als docent kunstgeschiedenis, Hajo Rose voor grafische vormgeving, Jan Havermans voor beeldhouwen, Rachel Pellekan en Helen Ernst voor modeltekenen, Alexander Bodon voor architectuur en Paul Guermonprez voor fotografie. In de praktijk blijken er geen leerlingen op het fotografieonderwijs af te komen.

1935

Citroen wordt benoemd tot docent aan de avondopleiding voor reclame aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Fotograferen blijft beperkt tot de familiekring. Hij wordt lid van de Bond van Kunstenaars ter Verdediging van de Kulturele rechten (BKVK).

Op zoek naar een geschikt huis in de omgeving van Den Haag neemt Citroen met vrouw en kind zijn intrek in het gastvrije huis van Tatiana Ehrenfest-Afanassjewa, natuurkundige en sedert 1933 weduwe van natuurkundige Paul Ehrenfest, aan de Witte Rozenstraat 57 te Leiden.

1936

In augustus verhuist de familie Citroen naar Wassenaar, Oostdorperweg 100.

1937

Citroen wordt benoemd als docent schilderkunst voor de dagopleiding van de Haagse Academie.

In ditzelfde jaar wordt de ongesubsidieerde Nieuwe Kunstschool wegens gebrek aan financiële middelen opgeheven.

1940

Op 23 november wordt Citroen door het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming ontslagen als docent aan de Haagse Academie. Hij behoudt echter gedurende de oorlogsjaren zijn salaris van de Academie.

1944-‘45

Citroen en zijn gezin duiken onder in ‘s-Graveland.

1945-‘60

Hij hervat zijn docentschap aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag.

1961

Lien Citroen-Bendien overlijdt op 22 augustus.

1964

Citroen treedt op 23 maart in het huwelijk met Christi Frisch.

1983

Op 13 maart overlijdt Paul Citroen in Wassenaar.

1987

Christi Citroen-Frisch draagt het negatievenarchief van Paul Citroen over aan het Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit Leiden.

Beschouwing

Paul Citroen – ‘de beste schilder van de Oostdorperweg’, zoals hij zichzelf gekscherend noemde – was in hart en nieren kunstenaar. Hij liet na een lang en arbeidzaam leven een omvangrijk en gevarieerd oeuvre na. Aan schilderen en tekenen was hij het meest verknocht. Zijn vroege dadaïstische oeuvre noemde hij dikwijls ‘quatsch’ en ‘Spielerei’, maar tegelijkertijd had hij voldoende historisch besef om de waardering voor dit vroege oeuvre niet weg te wuiven. Ijdelheid speelde daarbij zeker ook een rol. Naast kunstenaar was hij een gepassioneerd verzamelaar. Met zijn scherp en geoefend oog herkende hij onmiddellijk kwaliteit. Zijn artistieke veelzijdigheid, aimabele omgang met mensen en gevoel voor humor maakten hem tot een karakteristieke persoonlijkheid.

Paul Citroen kreeg zijn opleiding aan de Studien-Atelier für Malerei und Plastik in Berlijn. Het onderwijs aan deze opleiding was degelijk en traditioneel. Het was gebaseerd op de pedagogische principes van Wilhelm von Schadow, die in 1826 een opleiding in drie stadia ontwikkelde: basisonderricht waarbij tekeningen en gravures werden gekopieerd, een vervolgfase waarin naar gipsmodel en naar de natuur werd getekend en een laatste stadium waarin ruimte werd gegeven aan de eigen creativiteit. Citroens studiemateriaal bestond onder meer uit het werk van twee Berlijnse meesters in de grafische kunst: Max Liebermann en Adolf Menzel. Van Liebermann nam hij de techniek van het snelle schetsen over, waarbij het potlood niet van het papier genomen wordt. Uit Menzels oeuvre leerde hij bij het tekenen naar de natuur innerlijke structuur en samenhang in het onderwerp te behouden.

Na de cultuurschok die kennismaking met de avantgardistische kunst in galerie ‘Der Sturm’ in 1914 bij Citroen teweeg had gebracht, was hij gestopt met tekenen en schilderen. In de periode dat Dada ontstond aan het einde van de Eerste Wereldoorlog tekende hij nog steeds niet of nauwelijks. De dadaïstische ‘plaksels’ die zijn vrienden maakten, onder wie Erwin Blumenfeld, spraken hem aan en hij ging er enthousiast aan meedoen. Montages en collages met een hoog satirisch gehalte werden samengesteld uit krantenknipsels, fotoresten en afvalmateriaal. Deze zogenoemde ‘Klebebilder’ zagen de dadaïstische kunstenaars als een bewijs van artistieke vrijheid, een bevrijding van het traditionele systeem waarin de werkelijkheid altijd als een eenheid werd voorgesteld. Dada werd niet overal op dezelfde manier geïnterpreteerd; de invulling van de ‘beweging’ was afhankelijk van plaats en politieke omstandigheden. In Berlijn bijvoorbeeld was het centrale thema van Dada: het aan de kaak stellen van traditionele waarden. Met veel bombarie gingen de Berlijnse dadaïsten tekeer tegen het keizerrijk, de adel, het militarisme en de heersende burgerlijkheid.

Citroens eerste collages dateren van omstreeks 1919 en verraden door hun vorm, inhoud en tekstgebruik de invloed van George Grosz en het amerikanisme. Metropolis uit 1923 wordt als een hoogtepunt beschouwd in Citroens oeuvre. Zijn collages tonen een streven naar vernieuwing; tegelijkertijd laten zij echter ook Citroens traditionele, naturalistische scholing zien doordat hij zich bij zijn ‘wereldsteden’ niet kon ontworstelen aan de neiging een naturalistisch element als blauwe lucht in een van de bovenhoeken te gebruiken. Hij bracht harmonische samenhang aan in de uitgeknipte prentbriefkaartgebouwen waaruit hij zijn fantasiesteden opbouwde. Het schijnbaar realistische perspectiefverloop van de straten die zijn wereldsteden doorsnijden en de werkelijkheidssuggestie die het gebruikte fotografische materiaal oproept, dragen eveneens bij aan de naturalistische component die zijn collages typeren. Geen van de collages is echt politiek georiënteerd.

Op aanraden van zijn vriend Georg Muche nam Citroen in 1922 de studie schilder- en tekenkunst weer op en schreef hij zich in aan het Bauhaus in Weimar. Muche was daar in 1920 als een van de jongste leraren door de oprichter Walter Gropius aangesteld. Citroens belangrijkste leermeesters aan het Bauhaus waren Johannes Itten, die de basisstudie (‘Vorkurs’) verzorgde, en Wassily Kandinsky. Itten was voorstander van persoonlijke expressie en streefde als reform-idealist de bevrijding van het individu na. Citroen was vooral gegrepen door de nadruk die Itten op het materiaal legde – het laten ontstaan van een tekening vanuit het karakter van het materiaal – en door zijn onderzoek naar licht-donker contrast in composities. Itten maakte bij zijn analyses onder meer gebruik van composities van oude meesters. Ook oefeningen met theoretische en gevoelsmatige kleur- en materiaalcontrasten, ritmestudie en ‘automatisch tekenen’ stonden op het programma. In Kandinsky’s praktijk- en theorielessen stond de leer van analyse en synthese centraal. Deze Bauhauservaringen bleven een rol spelen in Citroens latere kunstpedagogische opvattingen, in zijn theoretische bespiegelingen en in zijn eigen werk, dat – hoewel voornamelijk naturalistisch van karakter – er enigszins expressionistisch door werd gekleurd. Voor zijn fotografie was het verkregen inzicht in vlak- en vormstructuren en licht-donker contrasten van groot belang.

In december 1924 verbleef de graficus Otto Umbehr (kortweg Umbo genoemd) twee weken bij Citroen in huis. Ze kenden elkaar van het Bauhaus. Umbo zag op dat moment geen toekomst in de grafiek en probeerde er achter te komen op welk gebied zijn talenten lagen. Tijdens dit verblijf toonde hij Paul Citroen hoe zijn fotocamera werkte en onder toeziend oog van Umbo maakte Citroen zijn eerste opnamen. Hij werd op dat moment nog niet zó door het medium gegrepen, dat hij zelf een camera wilde bezitten. Pas in 1929 kreeg hij serieuze aandacht voor fotografie, toen hij op uitnodiging van zijn Berlijnse vriendin Marianne Breslauer enige tijd in Parijs verbleef. Breslauer leerde in die tijd fotograferen bij Man Ray. Met haar camera en onder haar leiding leerde Citroen de artistieke mogelijkheden van de fotografie kennen. Via Marianne Breslauer kwam hij in contact met Werner Rohde, een kunstenaar-fotograaf uit Bremen die tijdelijk in Parijs woonde. Met hem raakte Citroen goed bevriend en samen gingen zij dikwijls op ‘fotojacht’. In hetzelfde jaar (1929) kreeg Citroen van zijn schoonouders als huwelijksgeschenk zijn eerste (6x9cm) camera.

Aanvankelijk fotografeerde Citroen vooral in huiselijke kring. Vanaf de geboorte van zijn dochter Paulien in 1930 heeft hij regelmatig de camera gehanteerd om haar te vereeuwigen. Ook zijn vrouw Lientje poseerde regelmatig voor hem. Tegelijkertijd deden economische motieven hem besluiten ook portretopdrachten voor anderen uit te voeren. Deze opdrachten kwamen dikwijls uit zijn naaste omgeving. Hij richtte geen studio in en adverteerde niet, maar werkte gewoon ‘aan huis’. De cliëntèle breidde zich waarschijnlijk via mondelinge recommandatie uit. Van enige bewaard gebleven boekhouding is geen sprake, zodat het niet duidelijk is wie van de geportretteerden opdrachtgevers waren en wie door Paul Citroen werden uitverkoren om als model voor zijn lens te poseren. Onder zijn ‘klanten’ en ‘modellen’ bevonden zich familieleden, vrienden, Duitse emigranten, de huishoudelijke hulp, de kokkin, vriendjes en vriendinnetjes van Paulien, buren en bevriende kunstenaars.

Omstreeks 1930 ging Citroen portretten maken van Nederlandse kunstenaars. Dit hing samen met zijn plannen om een boek te maken over de eigentijdse Nederlandse schilderkunst. Het plan werd ondersteund door zijn zwager, de schilder Jacob Bendien, en door Rein en Ann Harrenstein-Schräder. Dezen gaven hem adviezen en hielpen hem bij de keuze van de kunstenaars. Palet. Een boek gewijd aan de hedendaagsche Nederlandsche schilderkunst kwam in 1931 uit bij uitgeverij De Spieghel in Amsterdam. Citroen publiceerde daarin niet alleen reprodukties van het werk van de geselecteerde kunstenaars, maar ook eigen bijdragen van deze kunstenaars in de vorm van een commentaar, een gedicht of een korte levensbeschrijving. Van ieder van hen werd bovendien een gefotografeerd, getekend of geschilderd portret toegevoegd. Van de gefotografeerde portretten zijn die van Raoul Hynckes, Wim Oepts, Kor Postma, Charles Roelofsz, Valentijn Edgar van Uytvanck, Johan J. Voskuil en Piet van Wijngaerd aan Citroen zelf toe te schrijven. Uitgezonderd van Van Uytvancks portret bevinden de negatieven van de genoemde portretten zich nog in Citroens archief, evenals het negatief van het portret van Jacob Bendien maar dit betreft vermoedelijk een reproductie.

De voor Palet geselecteerde schilders waren overigens niet de enige kunstenaars die voor Citroens camera poseerden. Hij portretteerde ook de danseressen Estella Reed en Chaja Goldstein, de cabaretière Erika Mann, de beeldhouwers John Rädecker en Hildo Krop, architect Gerrit Rietveld, de fotografen Marianne Breslauer, Otto Umbehr en Laszlo Moholy-Nagy, schilderes Else Berg, de schilders Thijs Rinsema en Carel Willink en anderen die minder bekend zijn gebleven.

Paul Citroen fotografeerde zijn dochter Paulien tot het einde van haar tienerjaren met grote regelmaat. Vaak ontstond uit een ‘fotosessie’ met haar een reeks foto’s. Soms was zij zich niet zichtbaar bewust van de camera, soms ook poseerde zij op aanwijzing van haar vader. Citroen heeft het fotograferen van zijn dochter uiteraard als vader interessant gevonden, maar daarnaast kon hij zich op deze manier oefenen in het maken van kinderportretten, waarmee hij om den brode regelmatig bezig was. Citroen kende Pauliens karakter en haar fysieke uitdrukkingstaai beter dan die van andere kinderen en mede door haar gewenning aan poseren voor de camera behoren haar portretten tot de meest interessante kinderportretten in zijn oeuvre.

Een door Citroen gefotografeerd portret van zijn dochter figureerde in reclamedrukwerk voor Verkade’s lange beschuitjes, onder meer afgedrukt in het Algemeen Handelsblad van 8 december 1933. Paulien inspireerde ook andere bevriende fotografen. Eva Besnyö, Erwin Blumenfeld en atelier Co-op 2 van Paul Guermonprez en Hajo Rose hebben haar als kind gefotografeerd. De Telegraaf van 24 juli 1934 plaatste een foto van Citroen waarop Eva Besnyö bezig is Paulien te fotograferen bij een reeks artikelen over beroepsvoorlichting onder de kop ‘Fotografie, een beroep voor de vrouw’. Enkele van deze fotoportretten van Paulien zijn eveneens voor drukwerk gebruikt. Een voorbeeld daarvan is een door Co-op 2 ontworpen montage van een landschaptekening en een door Guermonprez gemaakt portret voor het omslag voor het boek Het dodende licht van W.A. Prestre. Een andere Guermonprez-opname van Paulien met meubilair van Liberty, werd in 1936 gebruikt voor drukwerk van Metz & Co (annotatie bij het drukwerk in Citroens fotoalbum: “A.B.C. No.2 Oct.36”). Een door Eva Besnyö gemaakt portret werd gebruikt in een montage van Hajo Rose uit 1935 voor een koekfabriek. Wim Brusse gebruikte in 1937 een door Co-op 2 gemaakte opname van Paulien in reclamedrukwerk voor schoolboeken van uitgeverij W.L. & J. Brusse N.V. in Rotterdam.

Technische kennis van de fotografie had voor Citroen geen enkele prioriteit. Hij gebruikte voornamelijk een 6×9 camera en ging verder op zijn gevoel af. Zijn eigen woorden daarover in de catalogus van het Haags Gemeentemuseum, vertaald uit Retrospektive Fotografie, zijn zeer verhelderend: “fotograferen? … natuurlijk: je neemt een toestel, kijkt door de zoeker en drukt op de knop. Nou ja, je moet ook nog een beetje instellen, hier en daar wat handgrepen. Afstand, belichting en nog zo het een en ander – nee, een belichtingsmeter heb ik nooit gehad – weet ú wat dat is? Als je een toestel een paar maanden, een paar jaren gebruikt, dan voel je precies aan hoe het werkt, dan heb je geen hulpmiddelen nodig, al die technische poespas… De ellende is namelijk, dat ik me niet voor techniek interesseer – U vindt, dat je dat aan mijn foto’s kunt zien? – Natuurlijk kun je dat er aan zien – ja ik bewonder die technici wel (omdat ik er zo weinig van begrijp) maar, eerlijk gezegd, ik hou niet van ze. Die willen altijd alles uitproberen, zogauw er weer iets nieuws op de markt komt, willen ze het nieuwste van het nieuwste. Maar ik was tevreden met mijn goeie, oude kleine kastje. Dat was zo vertrouwd geworden, we begrepen elkaar goed (ik heb ook niet steeds weer een nieuwe vrouw nodig). Het vertrouwde, nietwaar, dat is het, je moet je één voelen met je – ja, met je kastje, meer techniek dat moet iedereen zelf maar weten, ik heb er genoeg aan.”

Natuurlijk was dit een argumentatie om zijn technische tekortkomingen te bagatelliseren – zijn negatieven vertonen soms sluier en zijn zelden perfect van dekking – maar tegelijkertijd benadrukte hij ermee dat visie voor hem belangrijker was dan techniek, misschien omdat teveel nadruk op de beheersing van de techniek zijns inziens afbreuk deed aan de spontaniteit.

Zijn glas- en nitraatnegatieven liet hij bij diverse fotohandelaren ontwikkelen en meestal ook afdrukken. De hoesjes waarin hij zijn negatieven bewaarde, zijn onder andere afkomstig van de fotozaken van Capi en Kodak, beide in de Kalverstraat in Amsterdam, van fotokinohandel en Leica-specialist Siewers in Hilversum en van enkele fotozaken in Wassenaar. Volgens fotograaf Norbert Buchsbaum bezat Citroen zelf nooit een donkere kamer. Vermoedelijk heeft hij vergrotingen door bevriende fotografen laten maken. Hij maakte daarvoor misschien ook wel eens gebruik van hun donkere kamer. Als hij zelf thuis ontwikkelde en afdrukte, deed hij dit in de badkamer.

Citroens portretfotografie wijkt af van het werk van professionele portretfotografen uit zijn tijd. Hij liet zich inspireren door de moderne fotografische visie: op een nieuwe manier naar gewone dingen kijken. In zijn oeuvre zijn vormgevingsmiddelen als de diagonale beeldhoek, sterke licht-donker contrasten, bewegingsonscherpte en close-ups regelmatig doelbewust toegepast. Zijn Bauhaus-achtergrond gaf hem de durf om onbevangen te experimenteren met een nieuw medium als fotografie. De discussies die hij met Werner Rohde voerde over Moholy-Nagy’s Bauhausboek Malerei Fotografie Film uit 1925 maakten hem bewust van de artistieke expressie die met fotografie kon worden bereikt. Zonder problemen week hij echter ook af van de ‘regels’ van de Nieuwe Fotografie, die – aanvankelijk door Moholy-Nagy opgesteld – door latere adepten werden ‘gedogmatiseerd’. Er rustte voor Citroen bijvoorbeeld geen taboe op het maken van uitsneden uit negatieven voor zijn vergrotingen. Van Piet Zwarts ‘strijd op het matglas’ had hij nauwelijks weet.

Het scherptepunt in Citroens portretten ligt dikwijls vóór het gelaat, op een arm of een revers. In combinatie met een grote lensopening is het resultaat een onscherp portret. Waarschijnlijk is deze afwijking van de gebruikelijke werkwijze -volgens de academische opvatting wordt scherp gesteld op de ogen – niet als opnamefout te duiden, maar als een bewust gebruikt beeldmiddel. Onscherpe opnamen lieten zich goed combineren met de zachte fotopapieren die hij gebruikte. Hij hield bovendien wel van de enigszins romantische stemming die zulke onscherpte aan foto’s gaf. Daarnaast wist hij met zijn oog voor merkwaardige en grappige details een alledaags onderwerp uit zijn gewone context te lichten. Geïsoleerd van zijn omgeving krijgt zo’n onderwerp een surreële atmosfeer. Zijn beroemde foto van een onooglijke, ouderwetse en kapotte wc in het moderne Rietveld-Schröderhuis in Utrecht is daarvan een bekend voorbeeld; ook zijn foto van een etalagepop behoort tot dit genre.

Ondanks zijn bekendheid met en inzicht in de moderne vormgevingsmogelijkheden van de fotografie is Paul Citroens fotografisch oeuvre een mengeling van moderne visie en traditioneler naturalisme. Deze combinatie van tegenstrijdige elementen in zijn werk speelde hem zijn leven lang parten, sinds hij in 1914 – na een traditionele tekenopleiding – bij Herwarth Walden in contact was gekomen met de avantgardistische kunst.

Een groot deel van Citroens portretten kan men als amateurwerk karakteriseren. Zonder veel energie te steken in technisch optimale condities voor verlichting, compositie en achtergronden heeft hij personen meestal gefotografeerd in de omstandigheden zoals die zich voordeden. Een vakfotograaf zou misschien beter hebben gelet op de kleur van de kleding, op storende objecten in de ruimte waar werd gefotografeerd en op gunstiger lichtval. Waar Citroen wel erg op lette – en dat maakt zijn portretwerk interessant – was de houding en mimiek van zijn modellen. Juist de individuele karakteristieken van de geportretteerden wist hij feilloos te herkennen en vast te leggen. Niet zelden ging dit samen met een treffend gevoel voor humor en sfeer.

Citroens portretopnamen van onbekende personen (buren, vrienden, familieleden, onbekende opdrachtgevers, etc.) zijn soms te typeren als nogal saai, maar tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat hij er in de donkere kamer met uitsneden en afdrukken toch boeiende foto’s van wist te (laten) maken. Van de schaars bewaard gebleven originele afdrukken is er een aantal dat daarvan getuigt.

Citroens gefotografeerde portretten hebben op het oog niet veel gemeen met zijn getekende en geschilderde portretten. Toch ligt er door zijn Bauhaus-opleiding een overeenkomstige visie aan ten grondslag: denken vanuit het materiaal en veel aandacht voor lichtdonker contrasten. Ook Citroens gave om de individuele karakteristieken van zijn modellen te benadrukken komt in al deze disciplines op dezelfde wijze naar voren.

Van 1 tot 30 november 1932 werden in de Kunstkelder op Spui 13 in Amsterdam dertig foto’s van Paul Citroen geëxposeerd. De reacties daarop in de pers waren nogal uiteenlopend. Adriaan Boer had er in Focus nauwelijks een goed woord voor over. Hij zag vooral technische fouten, onderwerpen die hem niet konden boeien en onsympathiek gefotografeerde grote dameskoppen. Boer vond het tentoongestelde werk onrijp en meende dat Citroen zich eerst maar eens een jaar of drie serieus met fotograferen moest gaan bezighouden. Waarschijnlijk zou hij dan wel een goede fotograaf worden. De kritieken in andere fototijdschriften sluiten grotendeels aan bij de mening van Boer.

De dagbladen Algemeen Handelsblad en De Telegraaf gaven een positiever waardering. De foto’s van stillevens en interieurs werden door de recensenten van deze kranten weliswaar ook niet erg de moeite waard gevonden, maar zij legden de nadruk op het mooie dat er te zien was en daarbij wezen zij vooral op de portretten. “(…) van groote schoonheid en psychologische diepte (…)”, vond J.W.F. Werumeus Buning deze in zijn recensie voor De Telegraaf. En over een kinderfoto schreef hij lyrisch: “Er is hier een foto van een slapend kind, zoo prachtig door de sluimering bevangen, dat men zachter gaat praten om het niet wakker te maken.”

Het negatievenarchief van Paul Citroen omvat ruim 1400 negatieven waarvan een aantal in tamelijk slechte staat verkeert door aantasting van de emulsie. De meeste negatieven zijn gemaakt op het formaat 6×9 cm; sommige hebben een afwijkend formaat: 11,5×7 cm. Vergelijkt men het negatievenarchief met de door Citroen zelf samengestelde fotoalbums uit de jaren dertig tot vijftig, dan blijkt dat niet van alle foto’s negatieven bewaard zijn gebleven.

In Citroens archief bevinden zich enkele opnamen van de fotograaf John Fernhout en opnamen die Citroen en Fernhout samen maakten. John Fernhout verbleef veel bij de Citroens, nadat zijn moeder Charley Toorop in 1930 naar Parijs was verhuisd. In zijn fotoalbums noteerde Citroen bij de foto’s die niet van hem zelf waren, wie de opname had gemaakt. Daardoor zijn deze albums een belangrijke bron van informatie voor de ontsluiting van het archief.

De ontsluiting van het negatievenarchief van Citroen is van belang voor de toeschrijving van originele foto’s uit zijn bezit. Het bij deze monografie als eerste afbeelding gepubliceerde portret van een onbekende jonge vrouw bijvoorbeeld, werd in 1957 door Citroen aan het Prentenkabinet geschonken als zijnde een foto van zijn vriend Otto Umbehr. Later is er twijfel ontstaan over de juistheid van deze toeschrijving. Het zou toch een door Citroen gemaakt portret zijn. Een negatief van dit portret bevindt zich inderdaad in diens negatievenarchief, tezamen met andere opnamen van dit model, en dat maakt de toeschrijving aan Citroen aannemelijk.

Na de oprichting van de Nieuwe Kunstschool in 1933 kwam de economische noodzaak om de fotografie als bijverdienste te beoefenen te vervallen. Citroen ging zich geheel wijden aan zijn ‘Bauhaüschen’, zoals hij deze opleiding zelf herhaaldelijk noemde. Toen hij in 1935 bovendien een docentschap aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag aanvaardde, zette hij een punt achter de professionele uitoefening van de fotografie. Hij bleef wel in huiselijke kring fotograferen.

Fotograferen is een fase geweest in het leven van Paul Citroen. Hoewel hij door zijn opleiding weinig moeite had met fotografisch vormgeven, was fotografie voor hem een principieel ander werkterrein dan schilderen en tekenen. Het ontbreken van degelijke technische vaardigheden is ongetwijfeld een van de oorzaken geweest dat hij nooit een fanatiek fotograaf is geworden. Als tekenaar en schilder was hij een zo overtuigd ambachtsman dat hij dit gemis in de fotografie moet hebben gevoeld. Zijn frisse kijk op onderwerpen, het niet gevangen zitten in traditionele fotografische conventies en zijn durf maakten hem desondanks tot een bijzonder fotograaf. Zijn kleine, een relatief korte periode omspannende oeuvre behoort tot de parels op de kroon van de Nederlandse fotografie.

Documentatie

(selectie: alleen documenten die betrekking hebben op het fotografisch oeuvre van Paul Citroen en de belangrijkste publicaties m.b.t. zijn fotocollages zijn opgenomen. Zie voor overige literatuur: Herbert van Rheeden, Monique Feenstra en Bettina Rijkschroeff, Paul Citroen. Kunstenaar docent verzamelaar, Zwolle/Heino/Wijhe (Waanders/Hannema-de Stuers Fundatie) 1994 en de daarin opgenomen bibliografie)

Primaire bibliografie

Paul Citroen (samenstelling), Palet. Een boek gewijd aan de hedendaagsche Nederlandsche schilderkunst, Amsterdam (De Spieghel) 1931 (met foto’s) (idem: Utrecht (Reflex) 1981, met nieuwe inleiding door Paul Citroen).

Paul Citroen, Wie ich Thomas Mann zeichnete, in Bulletin Museum Boymans 8 (1957) 1, p. 22-39.

Paul Citroen: 10 photographs (portfolio), Keulen (Galerie Rudolf Kicken) 1979.

foto’s in:

L. Moholy-Nagy, Malerei Fotografie Film, München (Albert Langen Verlag) 1925, p. 95-97 (serie: Bauhaus Bücher 8).

Photofreund Jahrbuch 1926/27, p. 67.

Das Deutsche Lichtbild. Jahresschau 1927, afb. 123.

Algemeen Handelsblad 8 december 1933.

De Telegraaf 24 juli 1934.

Nillmijmeringen februari/maart 1939.

Kalender Nillmij 1941, Den Haag (Nillmij) 1940, januari.

Claude Magelhaes, Nederlandse fotografie. De eerste 100 jaar, Utrecht/Antwerpen (Bruna & Zoon) 1969, afb. 100.

Chroniques de l’art vivant maart/april 1975, omslag.

Catalogus tent. Photographie 1839/1979, Keulen (Galerie Rudolf Kicken) 1979, afb. 80-82 (idem: Hasselt (Provinciaal Begijnhof) 1980).

Roswitha Fricke (red.), Bauhaus. Fotografie, z.p. (Marzona) 1982, p. 94, 249 (afb. 224), 267 (afb. 268).

du. Die Art Magazine (1982) 11, p. 58.

Kunstschrift 26 (maart/april 1982) 2, omslag.

Erika Billeter (samenstelling), L’autoportrait a 1’age de la photographie: Peintres et photographes en dialogue avec leur propre image/Das Selbstportrait im Zeitalter der Photographie: Maler und Photographen im Dialog mit sich selbst, Lausanne (Musée cantonal des Beaux-Arts) 1985, afb. 71, 73, 373, 435d.

Michael Sorkin, Exquisite corpse. Writing on buildings, Londen/New York (Verso) 1991, omslag.

H. Marsman, Remco Campert en Robert Anker, Stadsgedichten, Leiden (Plantage/G & S) 1992, omslag.

Matthew Teitelbaum (ed.), Montage and Modern Life 1919-1942, Cambridge etc./Boston (The MIT Press/The Institute of Contemporary Art) 1992, p. 32-33.

Susan Yelavich, The Edge of the Millennium. An International Critique of Architecture, Urban Planning, Product and Communication Design, New York (Whitney Library of Design) 1993, p. 80.

Catalogus tent. George Grosz: Berlin-New York, Berlijn (Nationalgalerie/Ars Nicolai) 1994, p. 95,97.

Secundaire bibliografie

Teo de Witte, Een boek van schilders. “Palet”, in De Morgen 18 november 1931.

J.W.F. Werumeus Buning, Foto’s door Paul Citroen. In den kunstkelder op het Spui. Schoonheid, harmonie en stilte, in De Telegraaf 2 november 1932.

d. G., Foto’s van Paul Citroen, in Algemeen Handelsblad 3 november 1932.

v.d. T., Foto’s van Paul Citroen in den Kunstkelder Amsterdam, in De Groene Amsterdammer 4 november 1932.

A.B. (= Adriaan Boer), Foto’s Paul Citroen in den Kunstkelder, in Focus 19 (12 november 1932) 23, p. 676-677.

Auteur onbekend, Foto’s Paul Citroen in den “Kunstkelder” te Amsterdam, in Bedrijfsfotografie 14 (18 november 1932) 23, p. 432-433.

Auteur onbekend, Werkers van den modernen tijd, in Lux-De Camera 43 (24 december 1932) 26, p. 401-402.

Jan Beerends, Kinderen worden gefotografeerd, in Onze Kinderen. Tijdschrift voor R.K. Ouders en Opvoeders 16 (oktober 1934) 10, p. 302-309 (met foto’s).

Auteur onbekend, Een nieuwe muze, …met drie beenen en één oog. De tentoonstelling “Foto ’37” in het Stedelijk Museum te Amsterdam, in Het Vaderland 31 juli 1937.

Jan Wessendorp, Gesprek met Paul Citroen kunstenaar/fotograaf, in Vakfotografie (1965) 2, p. 25-26.

Herta Wescher, Die Collage. Geschichte eines künstlerischen Ausdrucksmittels, Keulen (M. DuMont Schaubert) 1968, p. 47, 149-150, 265, 284, 296, afb. 120.

Catalogus tent. 50 Jaar Bauhaus, Amsterdam (Stedelijk Museum) 1968, p. 103, 344.

Catalogus tent. Die Fotomontage. Geschichte und Wesen einer Kunstform, Ingolstadt 1969, ongepag., afb. 44.

Catalogus tent. De portrettist Paul Citroen als verzamelaar, Leiden (Stedelijk Museum De Lakenhal) 1968.

Van Deren Coke, The Painter and the Photograph. From Delacoix to Warhol, Albuquerque (University of New Mexico Press) revised and enlarged ed. 1972, p. 255-257.

Catalogus tent. Medium Fotografie. Fotoarbeiten bildender Künstler von 1910 bis 1973, Leverkussen (Stadtisches Museum. Schloss Morsbroich) 1973, p. 34-35.

Betty van Garrel, Portrettist Paul Citroen. ‘Kunst kan het leed in de wereld verzachten’, in Haagse Post 60 (10 maart 1973) 10, omslag, p. 56-59, 61, 63.

Kurt Löb (samenstelling), Paul Citroen en het Bauhaus, Utrecht/Antwerpen (Bruna & Zoon) 1974.

W. Rotzler, Photographie als künstlerisches Experiment. Von Fox Talbot zu Moholy-Nagy, Lucerne und Frankfurt/M (C.J. Bucher) 1974, p. 27, 89, aft. 83 (Serie: Bibliothek der Photografie, Band 5).

Ralph Prins, Fotokunst. Een gesprek van Ralph Prins met Paul Citroen over fotografie, in Foto 29 (januari 1974) 1, p. 38-43.

Dawn Ades, Photomontage, Londen (Thames and Hudson) 1976, p. 17-18, afb. 56.

Catalogus tent. Dada in Europa. Werke und Dokumente, Frankfurt am Main (Stadtische Galerie im Stadelschen Kunstinstitut) 1977, p. 3/185, 3/202, 4.4.

Petr Tausk, Die Geschichte der Fotografie im 20. Jahrhundert, Keulen (DuMont) 1977, p. 91-92, 99.

Catalogus tent. Tendenzen der zwanziger Jahre, Berlijn (Neue Nationalgalerie der Akademie der Künste/Grossen Orangerie des Schlosses Charlottenburg) 1977, p. 3/33, 3/185, 3/202, B/12.

Auteur onbekend, Paul Citroen geportretteerd. Foto’s van John Hakkaart, in Foto 32 (februari 1977) 2, p. 58-59.

Dawn Ades, Dada and Surrealism reviewed [catalogus], Londen (Arts Council of Great Britain) 1978, p. 91.

R. Fricke (red.), Retrospektive Fotografie. Paul Citroen, Bielefeld/Düsseldorf (Marzona) 1978 (met foto’s) (idem: Zutphen (De Walburg Pers)).

David Mellor (ed.), Germany. The new Photography 1927-33, Londen (Arts Council of Great Britain) 1978, p. 77.

Jörg Kirchbaum, Paul Citroen, in Fotografie [Duitse uitg.] (1978) 6, p. 52.

Ingeborg Th. Leijerzapf, Fotografie in Nederland 1839-1920, Amsterdam (Staatsuitgeverij) 1978, p. 77, 79.

Ed Wingen, Paul Citroen als fotograaf. “Ik was tevreden met mijn goeie ouwe box. We begrepen elkaar heel goed”, in De Telegraaf 15 juli 1978.

Catalogus tent. Umbo. Photographien 1925-1933, Hannover (Spectrum Photogalerie) 1979, p. 13, 28-29.

Flip Bool en Kees Broos (red.), Fotografie in Nederland 1920-1940, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1979, p. 70-71, 78-79, 81, 89, 129, 137, 142, 147.

E. John Bullard (voorwoord), Diverse images. Photographs from the New Orleans Museum of Art, New York (Amphoto) 1979, p. 77, 100, 104.

Catalogus tent. Dada. Photographie und Photocollage, Hannover (Kestner-Gesellschaft) 1979, p. 35, 85-95, 318 (met foto’s).

Catalogus tent. Paul Citroen Fotograaf. Foto’s uit de jaren 1929-1935, Den Haag (Haags Gemeentemuseum) 1979 (met foto’s).

Joke Hofkamp en Evert van Uitert, De Nieuwe Kunstschool (1933-1943), in Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 1979, deel 30, Haarlem (Fibula-Van Dishoeck) 1980, p. 233-300.

Peter Weiermair, Photographie als kunst 1879-1979,Innsbruck (Innsbrucker Allerheiligenpresse) 1979, p. 288-289.

Karl Steinorth, Photographen der 20er Jahre, München (Laterna Magica) z.j. (ca. 1979), p. 7, 85.

Auteur onbekend, Paul Citroen, in Uit [een gezamenlijke uitgave van de Haagsche Courant en dagblad Het Binnenhof] 17-27 december 1981, p. 15.

Van Deren Coke, Avantgarde photography in Germany 1919-1939, München (Schirmer/Mosel) 1982, p. 41-42, 47, 54-55, afb. 19 (idem: New York (Pantheon Books) 1982).

Kathinka Dittrich, Paul Blom en Flip Bool (red.), Berlijn-Amsterdam 1920-1940. Wisselwerkingen, Amsterdam (Querido) 1982, p. 171, 180, 185, 238, 241, 243, 250, 265-267, 276, 285, 304, 306, 334-336.

Paolo Melis, Learning from Metropolis, in Domus (april 1982) 627, p. 28-31.

Bibeb, Paul Citroen: ‘Wie niet zuchten kan, kan niet tekenen’, in Vrij Nederland 43 (24 juli 1982) 29, p. 7-8.

Willem K. Coumans, Bauhaus fotografie in SM op smalle basis, in Foto 37 (oktober 1982) 10, p. 36-37.

Wulf Herzogenrath (samenstelling), Bauhausfotografïe, Stuttgart (Institut für Auslandsbeziehungen) 1983, p. 14, 75-76, 82, 86, 99 (met foto’s).

Catalogus tent. Zien en gezien worden. Fotografische zelfbespiegeling in Nederland van ca. 1840 tot heden, Nijmegen (Nijmeegs Museum ‘Commanderie van Sint-Jan’) 1983, p. 25, 83.

Auteur onbekend, De hardnekkigheid van een grap, in Kunstbeeld mei 1983, p. 44.

Edouard Jaguer, Surrealistische Photographie. Zwischen Traum und Wirklichkeit, Keulen (DuMont) 1984, p. 25-27, 50, 97.

Michel Frizot (inl.), Photomontages. Photographie experimentale de 1’entredeux-guerres, Parijs (Centre National de la Photographie) 1987, ongepag., afb. 7-8 (serie: Photo Poches 31).

Pien Ris, Paul Citroen, in Ingeborg Leijerzapf e.a., Roots + Turns. 20th Century photography in The Netherlands, Den Haag (SDU Publishers) 1988, p. 30-35, 169 (met foto’s).

A. de Jong-Vermeulen, Paul Citroen, in Colin Naylor (ed.), Contemporary Photographers, Chicago/Londen (St. James Press) 1988, p. 176-178.

Ingeborg Th. Leijerzapf, Spiegelreflecties in de fotografie, in Nico J. Brederoo e.a. (samenstelling), Oog in oog met de spiegel, Amsterdam (Aramith) 1988, p. 164-178 (idem Engelse versie: Mirrored reflections in photography, in Photoresearcher (juni 1991) 2, omslag, p. 4-11).

Ingeborg Th. Leijerzapf e.a. (tekst), Het beslissende beeld. Hoogtepunten uit de Nederlandse fotografie van de 20e eeuw, Amsterdam (BIS) 1991, p. 109, 186-187.

Nicole Roepers, Unieke portrettencollectie Paul Citroen, in Leidsch Dagblad 27 november 1991.

Willem Ellenbroek, Idealistisch eiland gevangen tussen crisistijd en oorlog, in de Volkskrant 17 oktober 1992.

Koosje Sierman, ‘Bauhausler’ in Amsterdam. Overtuigend portret van kwetsbare Nieuwe Kunstschool, in NRC Handelsblad 4 november 1992.

Catalogus tent. Paul Citroen & Erwin Blumenfeld 1919-1939, Londen (The Photographers’ Gallery) 1993 (met foto’s).

Mattie Boom, Apologie van de fotografie. Prof.Dr. H. van de Waals essentiële rol in de vorming van Nederlands eerste publieke foto-collectie in het Prentenkabinet (1953-1972), in Leids Kunsthistorisch Jaarboek 9 (1994), p. 323-344.

Catalogus tent. La ville, art et architecture en Europe 1870-1993, Parijs (Centre George Pompidou) 1994, omslag, p. 258-259.

Herbert van Rheeden, Monique Feenstra en Bettina Rijkschroeff, Paul Citroen. Kunstenaar docent verzamelaar, Zwolle/Heino/Wijhe (Waanders/Hannema-de Stuers Fundatie) 1994.

Jean-Louis Cohen. Scènes of the World to Come. European Architecture and the American Challenge 1893-1960, Parijs (Flammerion) 1995, p. 117, 120.

Herbert Molderings, Umbo, Otto Umbehr 1902-1980, Düsseldorf (Richter) 1995.

Rolf H. Krauss, Herbert Molderings über Umbo, in DGPh Intern. Informationen und Kommentare von Mitgliedern für Mitgliedern der DGPh (1996) 2, p. 18-21.

Lidmaatschappen

Arti et Amicitiae.

Pulchri Studio.

BKVK, vanaf 1935.

Haagse Kunstkring, erelid vanaf 1978.

Onderscheidingen

1950 Jacob Maris Prijs voor schilderkunst.

1953 Tweede prijs van de Jacob Hartog Prijs.

Tentoonstellingen

1923 (g) Weimar, Bauhaus (Kunstschulstrasse), Ausstellung des Staatlichen Bauhauses.

1932 (e) Amsterdam, Kunstkelder.

1934 (e) Amersfoort, Toonzaal Sierkunst, [schilderijen, tekeningen en foto’s].

1935 (e) Amsterdam, Kunstkelder, [glasschilderijen, etsen, tekeningen en foto’s].

1935 (g) Amsterdam, Nieuwe Kunstschool, [modern schilderwerk, grafiek, reclame en foto’s].

1937 (g) Amsterdam, Stedelijk Museum, foto ’37.

1948 (g) New York, Museum of Modern Art, [collagetentoonstelling]

1956 (g) Den Haag, Haags Gemeentemuseum.

1962 (g) Leiden, Stedelijk Museum De Lakenhal, Samen op de kiek.

1964 (g) Albuquerque, University of New Mexico, The Painter and the Photograph. Front Delacroix to Warhol.

1968/1969 (g) Amsterdam, Stedelijk Museum, 50 Jaar Bauhaus.

1968/1969 (e) Leiden, Stedelijk Museum de Lakenhal, De portrettist Paul Citroen als verzamelaar.

1969 (g) Ingolstadt, Stadttheater, Die Fotomontage (rondreizende tentoonstelling).

1969 (g) ‘s-Hertogenbosch, Noord-Brabants Museum, Nederlandse fotografie. De eerste honderd jaar (rondreizende tentoonstelling).

1973 (g) Leverkussen, Stadtisches Museum. Schloss Morsbroich, Medium Fotografie. Fotoarbeiten bildender Künstler von 1910 bis 1973.

1977/1978 (g) Frankfurt am Main, Stadtische Galerie im Stadelschen Kunstinstitut, Dada in Europa. Werke und Dokumente.

1978 (g) Londen, Hayword Gallery, Dada and Surrealism reviewed.

1979 (e) Bocholt, Galerie im Rathaus, Paul Citroen Fotos 1929-1935.

1979 (e) Den Haag, Haags Gemeentemuseum, Paul Citroen, fotograaf. Foto’s uit de jaren 1929-1935 (rondreizende tentoonstelling).

1979 (g) Hannover, Dada. Photographie und Photocollage.

1979 (g) Innsbruck, Tiroler Landesmuseum Ferdinandeum, Photographie als Kunst 1879-1979 Kunst als Photographie 1849-1979 (rondreizende tentoonstelling).

1979 (g) Keulen, Galerie Rudolf Kicken, (Paul Citroen en Umbo).

1979 (g) Keulen, Galerie Rudolf Kicken, Photographie 1839-1979.

1979/1980 (g) Den Haag, Haags Gemeentemuseum, foto 20-40.

1980 (g) Hasselt, Provinciaal Begijnhof, Photographie 1839-1979.

1980 (g) San Francisco, San Francisco Museum of Modern Art, Avant-Garde Photography in Germany 1919-39 (rondreizende tentoonstelling).

1980/1981 (e) Amsterdam, Nederlands Theater Instituut, Paul Citroen Foto ‘s: Toneelportretten.

1980/1981 (g) Stuttgart, Württembergischer Kunstverein Stuttgart. Kunstgebaude am Schlossplatz, Van Gogh bis Cobra. Holländische Malerei von 1880 bis 1950.

1981 (g) Genève, Canon Photo Gallery, (Paul Citroen en Erwin Blumenfeld).

1981 (e) Den Haag, Galerie Artline, [tekeningen en foto’s].

1981 (g) San Francisco, Fraenkel Gallery, Germany: The New Vision.

1982 (g) Amsterdam, Stedelijk Museum, Bauhaus Photographien.

1982 (e) Berlijn, Bauhaus-Archiv, Paul Citroen Fotografien 1929-1935.

1983 (g) Nijmegen, Nijmeegs Museum ‘Commanderie van Sint-Jan’, Zien en gezien worden. Fotografische zelfbespiegeling in Nederland van ca. 1840 tot heden.

1983 (g) Stuttgart, Institut für Auslandsbeziehungen, Bauhausfotografie.

1985 (g) Lausanne, Musée cantonal des Beaux-Arts, L’autoportrait a l’age de la photographie: Peintres et photographes en dialogue avec leur propre image.

1985 (g) Stuttgart, Württembergischer Kunstverein, Das Selbstportrait im Zeitalter der Photographie: Maler und Photographen im Dialog mit sich selbst.

1986 (e) Sittard, Kritzraedthuis, Paul Citroen 1896-1983. Een keuze uit zijn werk. Schilderijen, tekeningen, foto’s.

1987 (g) Berlin, Berlinische Galerie, Ich und die Stadt.

1987 (g) Paddington (Australië), Stadia Graphics Gallery, Holland Dada (reizende tentoonstelling).

1988 (g) Houston, Sarah Campbell Blaffer Gallery, Roots + Turns. 20th Century photography in The Netherlands.

1988 (g) Amsterdam, Stedelijk Museum, Roots + Turns. Traditie en vernieuwing van de fotografie in Nederland vanaf 1900.

1991 (g) Amsterdam, Nieuwe Kerk, Het beslissende beeld. Hoogtepunten uit de Nederlandse fotografie van de 20e eeuw (Collectie Stichting Dunhill Dutch Photography).

1991 (g) Berlijn, Berlinische Galerie, Berlin heute und morgen. Projekte für das neue Berlin.

1991 (e) Wassenaar, Galerie Bianca en Raadhuis De Paauw, Paul Citroen 1896-1983.

1992 (g) Boston, Institute of Contemporary Art, Montage and Modern Life 1919-1942.

1992 (g) Sittard, Kritzraedthuis, Bauhausfotografie.

1993 (g) Londen, The Photographers’ Gallery, Paul Citroen & Erwin Blumenfeld 1919-1939.

1994 (e) Heino/Wijhe, Hannema-de Stuers Fundatie. Kasteel Het Nijenhuis, Paul Citroen. Kunstenaar docent verzamelaar.

1994 (g) Parijs, La Grande Galerie du Centre Georges Pompidou, La ville, art et architecture en Europe.

1994/1995 (g) Berlijn, Neue Nationalgalerie, George Grosz: Berlin-New York.

1995 (g) Frankfurt am Main, Frankfurter Kunstverein, 100 jahre-100 Bilder.

Televisieprogramma’s

1981 (5 november) Paul Citroen, tv-portret (AVRO).

Bronnen

Amsterdam, mevr. P.C.L. Bruggeman-Citroen.

Leiden, Prentenkabinet, bibliotheek en documentiebestand.

Wassenaar, mevr. C. Citroen-Frisch.

Collecties

Amsterdam, Theater Instituut Nederland

Berlijn, Galerie Berinson.

Leiden, Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit Leiden.

Malibu, The J. Paul Getty Museum.

New Orleans, New Orleans Museum of Art.

Auteursrechten

De auteursrechten op het fotografisch oeuvre van Paul Citroen worden beheerd door het Nederlands Fotomuseum te Rotterdam.