Fotolexicon, 12e jaargang, nr. 25 (april 1995) (nl)

Wegner & Mottu

Hans Rooseboom

Extract

De fotografen Louis Wegner en Pierre Alexis Mottu hebben in de tweede helft van de negentiende eeuw een belangrijke plaats in de Nederlandse fotografie ingenomen. De portretten die Wegner in de tweede helft van de jaren vijftig maakte, behoren tot de top van de vroege Nederlandse fotografie. Mottu, met wie hij zich in het begin van de jaren zestig associeerde, handhaafde na het overlijden van Wegner in 1864 het hoge niveau. Mottu’s interesse ging verder dan die voor het portret: architectuur, stadsgezichten, waterbouwkundige werken en kunstvoorwerpen behoorden eveneens tot de onderwerpen die hij fotografeerde. Mottu experimenteerde bovendien met vroege fotomechanische druktechnieken. Na het vertrek van Mottu uit Nederland in 1887 zijn er door de firma Wegner & Mottu nog maar weinig foto’s gemaakt die blijvende waarde hebben.

Biografie

.

1816

Op 6 juli wordt Johann Ludwig (Louis) Wegener [sic] in Frankenthal (Duitsland) geboren als zoon van Johann Christoph Wegener en Eva Catharina Nebling.

1836-‘49

Na in München en Wenen te hebben gestudeerd, werkt Wegner als lithograaf in Luzern en Zürich. Vermoedelijk is hij in deze jaren getrouwd met de in Luzern geboren Monica Stutz.

In oktober 1844 krijgen zij in Zürich een dochter.

1840

Op 14 maart wordt Pierre Alexis Mottu in Parijs geboren, zoon van Jean Marie David Mottu en Alexandrina Elisabeth Oudin. De familie is van Zwitserse afkomst.

1849-‘52

In december 1849 vestigt Wegner zich, komend uit Zwitserland, in Amsterdam. In 1850 woont hij in bij A. Pietersen, spiegelmaker en daguerreotypist op de Nieuwendijk.

Volgens het bevolkingsregister van 1851 woont hij eerst in de Kalverstraat 115 (E 62) en verhuist hij op 19 mei van dat jaar naar de Prinsengracht 963 (AA 599). Hij wordt kunstschilder genoemd. In de Amsterdamse adresboeken komt zijn naam pas voor in de editie 1852-1853. Volgens Carl Bruns Schweizerisches Kü̈nstler-Lexikon zou hij in 1850 in Amsterdam zijn getrouwd met Monica Stutz. Een trouwakte ontbreekt echter in de Amsterdamse archieven. Waarschijnlijk was hij al in Zwitserland getrouwd. Hij neemt in 1850 en 1852 deel aan de hoofdstedelijke Tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters.

1855

Wegner krijgt een gouden medaille op de Tentoonstelling van Photographie en Heliographie in Amsterdam. Deze tentoonstelling is later ook in Den Haag te zien.

1857

E. Bour stelt Wegner voor als lid van de Société Française de Photographie. Nieuwe leden moeten echter door twee personen worden voorgesteld.

In de editie 1857-1858 van de Amsterdamse adresboeken wordt de Prinsengracht 831 (BB 439) als Wegners adres genoemd.

1858

Op de Tentoonstelling van Photographie te Amsterdam wordt Wegners inzending bekroond.

1859

Wegner neemt deel aan de tentoonstelling van de Société Française de Photographie.

1862

In of voor 1862 associeert Wegner zich met Mottu. De firma heet voortaan Wegner & Mottu.

1864

Op 13 november overlijdt Louis Wegner. De firmanaam Wegner & Mottu wordt gehandhaafd.

1865-’70

Mottu verhuist op 28 juli 1865 naar de Kalverstraat 179 (D 26) en vestigt daar zijn atelier. In oktober verhuist hij naar de Groenburgwal 56 (C 474); dit betreft alleen zijn woning.

Op 4 oktober wordt Mottu’s echtgenote Johanna Catharina Ganzoni ingeschreven op dit adres. Tussen 1866 en 1870 worden er twee zonen en een dochter geboren.

1866

In maart poseert Hans Christian Andersen voor Wegner & Mottu. Voordien was de schrijver ook al door Wegner geportretteerd.

Op de Algemene Tentoonstelling van Nederlandsche Nijverheid in het Paleis voor Volksvlijt wint de firma een zilveren medaille.

1868- ’69

In 1868 of 1869 bezoekt Mottu Jakob Husnik in Tabor (Bohemen, tegenwoordig Tsjechië). Hij vraagt Husnik leiding te geven aan een in Amsterdam op te richten lichtdrukkerij. Husnik gaat er niet op in.

1868-’83

Tussen circa 1868 en 1883 is er in Utrecht een filiaal van Wegner & Mottu, eerst in de tuin van de restaurateur J. Wolters aan de Leidseweg (L 153), vanaf circa 1879 in de Hamburgerstraat (F 237).

1869-’72

In 1869 richt Mottu met de lithograaf A. Kroon een lithografische en fotolithografische drukkerij op, waar onder andere volgens de fotolithografische methode van Asser wordt gewerkt. De drukkerij wordt gevestigd op de Keizersgracht 367 (HH 479).

In 1872 wordt de samenwerking verbroken en verplaatst Kroon zijn steendrukkerij naar de Reguliersdwarsstraat.

1870

Terwijl het atelier in de Kalverstraat “vertimmerd” wordt, huurt Mottu het portretatelier van Pieter Oosterhuis aan de Plantage Middenlaan 11 (V 120).

1871-‘74

Mottu verhuist in 1871 naar de Vondelstraat 76 (XX 25). In 1874 wordt een tweeling geboren.

1872-‘74

Mottu is de eerste president van de Amsterdamsche Photographen-Vereeniging.

1875

Mottu verplaatst huis en atelier in oktober naar het Rokin 138 (D 88). Hij doet het atelier in de Kalverstraat over aan Chr. Kirch. Van februari 1874 tot september 1875 was op het Rokin 138 J.G.J. van Arum als “Photograaf ingeschreven.

1877-‘78

Volgens J.M. Eder (Geschichte der Photographie) heeft de firma de produktie van “Trockenplatten für Porträte” ter hand genomen.

1878-‘83

Mottu drukt de negatieven af die de Engelsman William John Alexander Grant maakte tijdens een aantal reizen met de ‘Willem Barents’ naar Nova Zembla in de jaren 1878-1883.

Het Comité voor de IJszeevaart, dat de expedities organiseerde, geeft de foto’s in de vorm van albums uit. Mottu heeft tenminste één foto van de ‘Willem Barents’ zelf uitgegeven.

1881-‘86

Nadat Mottu’s vrouw in 1881 is overleden, hertrouwt hij in 1885 met Eulalie Marie Jeanne Marie. In 1886 wordt een tweeling geboren.

1887

Mottu vertrekt naar Parijs. Hij blijft firmant. Het atelier wordt gedreven door Pieter Jan Dekema; zijn naam is althans vanaf de editie 1889-1890 van het Amsterdamse adresboek verbonden met het atelier.

1910

Het atelier op het Rokin moet wijken voor Maison de Bonneterie. Na enige tijd wordt het atelier Wegner & Mottu in 1910 heropend in het gebouw New York, hoek Keizersgracht/Leidsestraat.

1913-’17

De firma, inmiddels onder leiding van Pieter Jan Dekema en Frans van der Waals, wordt per 1 oktober 1913 ontbonden. Het is nog niet helemaal gedaan met Wegner & Mottu: tijdens de Eerste Wereldoorlog gaat een circulaire uit waarin – onder druk van de oorlogsomstandigheden – een prijsverlaging wordt aangekondigd die uiteraard niet tot vermindering van de kwaliteit zal leiden. In de editie 1917-1918 van het Amsterdamse adresboek komt de naam Wegner & Mottu voor de laatste maal voor. Tijdens deze laatste periode is Spui 7 het adres.

Beschouwing

Louis Wegner studeerde volgens Carl Bruns Schweizerisches Kü̈nstler-Lexikon in München en Wenen en werkte vanaf 1836 in Luzern en Zürich als steentekenaar. Het Rijksprentenkabinet bezit vier litho’s van zijn hand, twee gedrukt door Grimminger en twee door Orell Füssli & Cie., beide in Zürich gevestigd. Het is niet bekend of Wegner al fotografeerde voordat hij in 1849 naar Nederland kwam. Mogelijk werd hij op een idee gebracht door de Amsterdamse spiegelmaker en daguerreotypist A. Pietersen, bij wie hij aanvankelijk zijn intrek nam. Op een 1850 te dateren etiket vermeldde Wegner “Daguerreotyp-Portraits van verschillende grootte voor lijsten, etuis, broches, medaillons, enz./Zilverstift-Portraits, en Lithographiën, naar de natuur en naar daguerreotype of andere schilderijen”. Dat met de zilverstiftportretten geen tekeningen maar zoutdrukken bedoeld zijn, zoals G.A. Evers suggereerde in zijn artikelen over de vroege Nederlandse fotografie, staat niet vast. Waarschijnlijker is dat Wegner de eerste tijd zowel tekeningen, als litho’s en daguerreotypieën maakte. In 1850 zond hij naar de Tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters nog drie tekeningen en een litho (alle portretten) in, naar die van 1852 vier of zes ‘proeven van Photographie’. Het is niet bekend om wat voor foto’s het ging. Aanvankelijk geaccepteerd en in de catalogus opgenomen werd een aantal van de foto’s tijdens de tentoonstelling van de wand gehaald door de tentoonstellingscommissie na protesten van een aantal kunstenaars, die meenden dat fotografie niet tot de kunsten gerekend diende te worden. Wegner liet zijn inzending voor de tentoonstelling van 1850 vergezeld gaan van twee briefjes waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal nog niet geheel machtig was. Bij de tentoonstelling van 1852 schreef hij gemakshalve maar in het Duits. Aan de volgende tentoonstellingen heeft hij niet meer deelgenomen en van zijn eventuele verdere werkzaamheid als portrettekenaar en -lithograaf is niets bekend.

Wegner heeft in de tweede helft van de jaren vijftig – naast de gebruikelijke carte-de-visite-portretjes – een aantal portretfoto’s op groot formaat gemaakt die tot de top van de vroege Nederlandse fotografie behoren. Een aantal van deze portretfoto’s is 1857 en 1858 gedateerd. Tot de nu bekende exemplaren behoren vijf ongedateerde portretten van de schilder Nicolaas Pieneman, een van Hans Christian Andersen (1858, tegenwoordig alleen bekend als reproductie), een aantal van mr. Edouard Mussche (1857) en andere leden van de familie Asser en het portret van een onbekende vrouw voor een spiegel. Met name Mussche en Pieneman poseren als persoonlijkheden, zodat het euvel van veel portretfoto’s – de wezenloze blik en ongemotiveerde pose – hier ontbreekt. Terwijl contemporaine buitenlandse portretfoto’s van vergelijkbaar formaat meestal gekenmerkt worden door eenvoud van compositie en de afwezigheid van attributen, zijn Wegners portretten rijk gedecoreerd. Doordat de portretten van Pieneman schildersattributen laten zien, doen zij enigszins denken aan de portretten van Franz Hanfstaengl waarop eveneens veelvuldig attributen te zien zijn die het beroep van de voorgestelde aangeven. Van Wegner resteert slechts één foto die men als een studie zou kunnen opvatten, het genreportret van een monnik.

Enkele van Wegners portretten zijn in de albums van E.I. Asser geplakt. Het verschil tussen de dilettant (Asser) en de beroepsfotograaf (Wegner) komt daarbij nog eens duidelijk tot uitdrukking. Hoe bekwaam Wegner ook was, de poses op zijn foto’s zijn geijkter en minder gevarieerd, minder rommelig ook dan die van Asser en zij missen de met die rommeligheid samenhangende charme.

De kwaliteit van Wegners portretfoto’s bleef niet onopgemerkt. Hij werd op de Tentoonstelling van Photographie en Heliographie van 1855 in Amsterdam onderscheiden met een gouden medaille. Een anonieme criticus van de Amsterdamsche Courant sprak over zijn “zeer verdienstelijke stukken”. In de catalogus worden “vijf photographiën, naar negatieven op collodion, met en zonder retouche” genoemd. Wegner was toen blijkbaar al van daguerreotypieën overgegaan op foto’s op papier. Driejaar later, op de Tentoonstelling van Photographie in Amsterdam waar zijn foto’s opnieuw bekroond werden, kreeg hij een uitvoeriger bespreking in de Amsterdamsche Courant “Algemeen merkt men in zijne portretten den artiste op, die met oordeel zijne pose kiest, terwijl zijne photographiën bij eene gepaste kracht in de schaduwen een doorschijnenden tint bezitten, die de halve schaduwen uitmuntend doen uitkomen. Met opmerkzaamheid hebben wij nagegaan of eene kunstige retouche het voortbrengsel der photographie was te hulp gekomen, maar wij hebben daarvan geen spoor kunnen ontdekken, integendeel leveren vele stukken de onmiskenbare bewijzen op, dat de als zoodanig opgegeven stukken ook werkelijk ‘sans retouche’ zijn.” De bewaard gebleven portretten lijken te bevestigen dat Wegner weinig retoucheerde. Tien jaar na zijn dood getuigde H.L J. Haakman in het Tijdschrift voor Photographie tijdens een discussie over de toelaatbaarheid van retouche dat Wegner nooit op het negatief retoucheerde en op de afdrukken hoogstens wat aanstipte. De bewaard gebleven portretten zijn alle albuminedrukken. De meeste ervan verkeren – dankzij de goudtoning – in zeer goede staat.

Een anonieme criticus van de Revue Photographique merkte in 1857 op dat Wegners portretten de vergelijking met Nadar, Mayer en Pierson, Le Gray en anderen gemakkelijk kon doorstaan: “ils forment sans exagération une oeuvre magistrale; pose savante à la fois et naturelle, airs de tête habilement préparés; pâte moelleuse et profonde; tons chauds, blancs purs, ombres bien fouillées, définition nette des détails, rien ne manque à ces tableaux…” De Fransman Philippe Burty toonde zich kritischer over Wegners foto’s. In een bespreking van de tentoonstelling van de Société Française de Photographie in 1859 noemde hij Wegner weliswaar een geduchte concurrent maar hij achtte diens foto’s bedorven door de ergste der fouten, “la prétention”. De vrouwenfiguren keken volgens hem met overdreven lieve koelheid, de jongemannen staarden te veel met een lege blik in de verte. Wegner behoorde tot de eerste generatie die cartes-de-visite maakte. De gebruikelijke attributen: vloerkleed, stoel, tafel, gordijn, pilaar en balustrade, keren in wisselende combinaties steeds terug. De vrouwsportretten doen zo nu en dan denken aan de figuurtjes op de schilderijen van A.H. Bakker Korff: oudere, streng kijkende burgerdametjes die waarschijnlijk meer binnenshuis bij gaslicht leefden dan in het zonlicht kwamen en die hun tijd zo te zien voornamelijk doorbrachten met theedrinken, handwerken en roddelen.

Het is niet bekend wanneer Wegner zich met de vierentwintig jaar jongere Mottu associeerde. De vroegst bekende verschijning van de firmanaam Wegner & Mottu is in een brief uit april 1862. Het atelier was toen nog op de Prinsengracht 831 (BB 439) gevestigd, maar zou spoedig verplaatst worden naar de Kalverstraat 179 (D 26). In het adresboek van Amsterdam wordt de firma Wegner & Mottu pas in de editie van 1863-1864 voor de eerste maal vermeld. Over Mottu’s achtergrond is weinig bekend. In het bevolkingsregister van Amsterdam wordt Mottu, bij de eerste vermelding van zijn naam in oktober 1863, kantoorbediende genoemd. De gegevens in het bevolkingsregister moeten echter met enig voorbehoud worden gebruikt. Mottu’s vader, Jean Marie David Mottu (1799-na 1865), zou namelijk volgens het bevolkingsregister hetzelfde beroep hebben uitgeoefend als zijn zoon. Mottu Sr was echter meer dan een eenvoudige kantoorbediende. Hij was vanaf mei 1863 tot oktober 1865 een van de directeuren van de Algemeene Maatschappij voor Handel en Nijverheid (een grote financieringsmaatschappij). Ongetwijfeld hing zijn aftreden samen met de problemen waarin de maatschappij door “een teveel aan financieel optimisme en frauduleuze handelingen” verzeild was geraakt. In hetzelfde jaar verhuisde Mottu Sr naar Zwitserland.

Terwijl Wegner zich – getuige de bewaard gebleven foto’s – toelegde op het portret, had Mottu een bredere interesse: architectuur, waterbouwkundige werken, portretten en kunstvoorwerpen. De vier in 1864 gemaakte foto’s van het interieur van het Paleis voor Volksvlijt behoren tot de hoogtepunten van de vroege Nederlandse fotografie. De ijle schoonheid van het lege gebouw – er zijn alleen rijen stoelen, tafels, wat bouwmaterialen en enkele figuren te zien – is goed getroffen. Zij zijn ‘W&M’ gesigneerd maar moeten eerder aan Mottu worden toegeschreven dan aan Wegner, gezien de belangstelling voor architectuur van eerstgenoemde. Mottu heeft beginjaren zeventig verschillende gebouwen van de architect H.J. van den Brink gefotografeerd: het Aartsbisschoppelijk Seminarie Rijsenburg en villa De Brink (beide te Driebergen), het sigarenmagazijn De Rijnstroom van P.G.C. Hajenius te Amsterdam en de sociëteit De Groote Club in dezelfde stad. Cuypers’ Rijksmuseum werd in de laatste bouwfase (1884-1885) gefotografeerd. Eindjaren zestig en beginjaren zeventig fotografeerde de firma het Noordzeekanaal in aanleg, een decennium later een aantal doorlaatbruggen in Brabant. Dergelijke waterbouwkundige werken zijn door diverse fotografen – niet alleen de firma Wegner & Mottu – gefotografeerd. Geraffineerde doorkijkjes vanaf de lengteas van bruggen, kanalen, dijken en dammen als op foto’s van J. van Gorkom Jr, J.G. Hameter, Pieter Oosterhuis, Julius Perger en anderen ontbreken op Mottu’s foto’s bijna geheel.

Onder Mottu is Wegner & Mottu tot een veelzijdig bedrijf uitgegroeid. Een weinig elegant geformuleerd juryrapport van de Internationale Tentoonstelling van Photographie van 1877 laat dat zien. Als jurylid van deze tentoonstelling kon Mottu geen aanspraak maken op de Gouden Stedelijke Medaille, waarna besloten werd haar toe te kennen aan Pieter Oosterhuis. In het juryrapport lezen we: “Ware de heer Mottu geen lid der Jury geweest, dan had de firma Wegner & Mottu door hare vele en belangrijke inzendingen, nagenoeg het geheele gebied der photographie omvattende, op de hoogste onderscheiding kunnen aanspraak maken.” Ook buiten fotografenkringen had de firma een goede reputatie. Naar aanleiding van de aanvraag van het predikaat hoffotograaf doorJ.P. Oppers in 1874 merkte de burgemeester van Amsterdam op: “Intusschen meen ik dat hij [Oppers] niet hooger moet gesteld worden dan de firma Wegner & Mottu of de photograaf Offenberg alhier, die beiden in hun vak zeer verdienstelijk zijn”.

Het drukken in fotomechanische technieken behoorde ook tot het in het juryrapport van 1877 genoemde “geheele gebied der photographie”. Mottu toonde zich zeer geïnteresseerd in nieuwe technische ontwikkelingen, vooral die op het gebied van de fotomechanische druktechnieken. Uit vergaderverslagen van de Amsterdamsche Photographen-Vereeniging, waarvan Mottu van 1872 tot 1874 president was, blijkt dat hij geregeld experimenteerde met nieuwe procédés, chemicaliën en optiek. In 1874 nam hij zitting in een commissie tot het nemen van proeven met nieuwe technieken. Mottu heeft op zeker moment aan het fotografisch atelier een drukkerij toegevoegd. Hij heeft in de meeste fotomechanische technieken gedrukt: lichtdruk, fotolithografie, mottutypie ofwel fotogalvanografie, heliogravure en autotypie. Voor diverse tijdschriften en boeken, vooral op het gebied van architectuur en kunst, heeft Mottu illustratiemateriaal gedrukt, bijvoorbeeld in de driejaargangen (1879-1881) van De Nederlandsche Kunstbode en, vanaf 1881, in diverse jaargangen van het Bouwkundig Tijdschrift en het Bouwkundig Weekblad. Het ging daarbij vooral om fotomechanische druktechnieken als fotolithografie en lichtdruk. Terwijl hiervan veel voorbeelden bewaard zijn gebleven, is er over de drukkerij zelf nauwelijks iets bekend.

In het jaarlijks verschijnende Algemeen (later: Brinkman’s) Adresboek voor den Boekhandel, waarin steeds een lijst van drukkerijen is opgenomen, komen Wegner & Mottu vanaf 1878 voor onder de “Photographie- Copiëer-Inrichtingen”, vanaf 1885 onder de “Photographie-Copiëer- en Phototypie [= lichtdruk]-Inrichtingen en Agenturen”. In de rubriek fotolithografische drukkerijen ontbreekt de naam van de firma steeds. Wegner & Mottu verzorgden echter al vanaf 1869 fotolithografisch drukwerk. In dat jaar gingen zij samenwerken met de lithograaf A. Kroon. In het nieuwe “Photo-Lithographisch en Lithographisch Etablissement” werd de door E.I. Asser gevonden variant op de fotolithografie toegepast. Er lijken vooral architectuurtekeningen in fotolithografie gedrukt te zijn. In een prospectus prezen de compagnons die techniek ook aan voor het gewone handelsdrukwerk. In 1872 werd de samenwerking verbroken. Zowel Mottu als Kroon bleven met de methode van Asser werken. Tijdens de Internationale Tentoonstelling van Voorwerpen voor de Huishouding en het Bedrijf van den Handwerksman, in 1869 gehouden in het Paleis voor Volksvlijt, heeft Mottu een uitgebreide serie opnamen gemaakt van het gebouw, het terrein eromheen, de stands en de geëxposeerde voorwerpen. Hoewel hij aankondigde daarvan niet alleen fotografische maar ook fotolithografische afdrukken te zullen maken en verkopen, zijn van de laatste geen exemplaren bekend. De matige weergave van de grijstonen heeft Mottu er mogelijk van doen afzien in deze techniek te drukken. Uiteindelijk zou de fotolithografie vooral geschikt blijken voor de reproductie van lijntekeningen. Daarvan zijn uit tijdschriften en boeken in het laatste kwart van de negentiende eeuw diverse voorbeelden van Wegner & Mottu te vinden. Voor het Bouwkundig Tijdschrift en het Bouwkundig Weekblad heeft Mottu jarenlang, vanaf 1881, de illustraties in fotolithografie gedrukt.

Tezelfdertijd heeft Mottu de lichtdruk toegepast. Met Julius Schaarwachter moet Mottu daarmee in Nederland de eerste zijn geweest. Mogelijk had hij al in 1867 contact met C.M. Tessié du Motay en Ch.R. Maréchal. Zij hebben althans in dat jaar een lichtdruk gemaakt naar een negatief van Mottu. Een andere uitvinder van de lichtdruk, Jakob Husnik, bood eind 1868 zijn uitvinding aan diverse personen te koop aan. In een brief van 14 december 1868 aan Vojto Naprstk schreef hij ƒ2000,- te hebben gevraagd aan Wegner & Mottu, zonder daarbij het recht op te geven zijn uitvinding ook aan anderen te mogen verkopen. Mottu wenste echter het alleenrecht. Diens aanbod om Husnik directeur van een in Amsterdam te vestigen lichtdrukkerij te maken werd door laatstgenoemde afgeslagen: hij wilde zijn echtgenote en familie niet verlaten en zijn pensioenverzekering niet opgeven. Het is niet duidelijk of Mottu vervolgens een licentie van het procédé van Husnik of van diens concurrent Joseph Albert kocht. De vroegst bekende lichtdrukken van Mottu dateren van 1871: een portret en een stadsgezicht in de Photographische Correspondenz en twee opnamen van het stoomschip Willem III die waarschijnlijk los werden uitgegeven door Jan D. Brouwer. In een prospectus uit maart 1872 schreef Mottu over de lichtdruk: “Om deze methode bekend te maken hebben wij zelf sedert een paar jaren daarmede gewerkt en bestellingen uitgevoerd, toch sedert eenigen tijd worden ons hoe langer hoe meer orders opgedragen, zoodat het ons op den duur niet langer mogelijk zou zijn de noodige zorg daaraan te besteden, te meer daar genoemd procédé met vele zwarigheden verbonden is, en men zich uitsluitend daarmede moet bezig houden om volmaakt goed werk af te leveren”. De firma zou het werk daarom voortaan uitbesteden aan een niet nader genoemde buitenlandse drukkerij. Bestellingen van minder dan honderd afdrukken werden overigens niet aangenomen.

Mottu heeft fotolithografïe en lichtdruk gebruikt al naar gelang het onderwerp. Lijn- of pentekeningen werden vooral in fotolithografïe uitgevoerd. De lichtdruk werd bij overige onderwerpen toegepast, zoals Mottu in 1881 schreef: “Voor het vermenigvuldigen door middel der pers van onderwerpen die niet uitsluitend uit lijnen en puntjes bestaan zooals b.v.: photographien, olieverwschilderijen, aquarellen, pastels, enz. enz. is het beste procédé de Alberttypie ook Lichtdruk of Heliographie genoemd”. Kunstreproducties van Wegner & Mottu komen in beide technieken voor. Heliogravures zijn door Mottu nauwelijks gedrukt, zo lijkt het. Bij een in 1885 opgestelde begroting voor het album Het Rijks-Museum te Amsterdam, uit te geven onder supervisie van P.J.H. Cuypers, schreef Victor de Stuers in de marge: “vragen aan Wegner & Mottu of hij dat kan. Zoo nee moet hij het leeren”. Voor het genoemde album hoefde Mottu zich niet in de heliogravure te verdiepen, aangezien de drukopdracht uiteindelijk aan een ander werd gegund.

Mottu heeft zich ook bezig gehouden met de fotoxylografie, waarbij de afbeelding langs fotografische weg op het houtblok werd overgebracht, waarna deze op de gebruikelijke wijze met de hand werd gegraveerd. Het tijdschrift De Hollandsche Illustratie liet Mottu in 186g vijf van zijn foto’s van de Internationale Tentoonstelling van Voorwerpen voorde Huishoudingen het Bedrijf van den Handwerksman op hout brengen. Vermoedelijk werden deze houtblokken elders gegraveerd. In geïllustreerde tijdschriften als De Hollandsche Illustratie werden geen hoogwaardige fotomechanische technieken als fotolithografie of lichtdruk toegepast, hoogstens de fotografische pendant van de houtgravure, de fotoxylografie.

De houtgravure was al lange tijd de meest gebruikte techniek bij het illustreren van eenvoudiger drukwerk. Ze kreeg in de loop van de negentiende eeuw concurrentie van allerlei grafische en fotomechanische technieken. Daartoe behoorde ook Mottu’s variant op Paul Pretsch’ fotogalvanografie, de mottutypie. Hij noemde deze techniek, waarmee hij vanaf circa 1870 experimenteerde, ook wel phototypie of phototypographie; het was in ieder geval de bedoeling “de houtgravure te remplaceeren”. Met de mottutypie zijn niet alleen reproducties van gravures en tekeningen gemaakt, maar ook afdrukken van fotografische negatieven ‘naar de natuur’. De resultaten lijken sterk op houtgravures. Het principe van de fotogalvanografie in hoogdruk was al in 1854 door Pretsch gepatenteerd. Er zijn geen aanwijzingen dat Mottu een originele verbetering van het principe heeft bedacht. De Société Française de Photographie mocht in 1873 twee specimina van de ‘mottugraphie’ ontvangen.

Een van Mottu’s laatste activiteiten voor hij in 1887 naar Parijs vertrok, was zijn medewerking aan het album Het Rijks-Museum te Amsterdam (met tekst van Victor de Stuers) dat, najaren van voorbereiding, tussen 1891 en 1895 in afleveringen verscheen. Mottu was een van degenen die in 1885 een offerte voor het drukken van het album indiende bij P.J.H. Cuypers, de architect van het gebouw en supervisor van de uitgave. De opdracht ging uiteindelijk in 1890 naar Amand. Wel leverde Mottu voor de afbeeldingen in lichtdruk vijfenveertig negatieven. Deze waren, op één na, tussen mei 1884 en februari 1885 gemaakt, dat wil zeggen vóór de voltooiing van het museum. Ten hoogste tien van de negatieven zijn uiteindelijk gebruikt voor de uitgave.

Mottu verliet Nederland maar bleef firmant. Hij kwam, naar het schijnt, eenmaal per jaar naar Amsterdam om de zaken in ogenschouw te nemen. Achter de camera stond hij uiteraard niet meer. Uit de jaren na zijn vertrek zijn geen opmerkelijke wapenfeiten bekend. Pieter Jan Dekema nam de leiding van het bedrijf over. Portretten lijken na 1887 het grootste deel van de productie te hebben uitgemaakt. Zij onderscheiden zich nauwelijks van wat in andere grote portretateliers werd gemaakt. De firma bleef drukwerk verzorgen, naar het zich laat aanzien vooral in fotolithografie. Ze hield tijdens de Eerste Wereldoorlog op te bestaan.

Wegner en Mottu en de firma die hun namen voerde hebben bijna zeventig jaar lang, van circa 1850 tot circa 1917, een vaste plaats gehad in de Nederlandse fotografie. De twee oorspronkelijke firmanten hadden hun aandeel in de hoogtepunten van de vroege periode en Mottu droeg bovendien bij tot de ontwikkeling en verspreiding van de fotografie in druk. Na het vertrek van Mottu in 1887 – Wegner was al in 1864 overleden – deelde de firma in de malaise van de Nederlandse fotografie. De portretten die het atelier in grote aantallen verlieten staken nog maar zelden boven de middelmaat uit. De firma heeft na Mottu’s vertrek nog circa dertig jaar bestaan zonder tot grote prestaties te komen. Dit heeft wel enige afbreuk gedaan aan de reputatie van de fotografen wier namen nog zo lang gebruikt zijn voor middelmatig werk.

Documentatie

Primaire bibliografie

Prospectus ter aankondiging van de oprichting van het “Photo-Lithographisch en Lithographisch Etablissement”, Amsterdam juli 1869.

Prospectus Nieuwe uitvinding/Lichtdruk, Amsterdam maart 1872.

P.A. Mottu, Eenvoudige wijze om met een objectief grootere of kleinere beelden te maken, van hetzelfde voorwerp, op denzelfden afstand, in Tijdschrift voor Photographie 1 (april 1873) 9, p. 136-138.

P.A. Mottu, Phototypie, in Tijdschrift voor Photographie 2 (juni 1874) 11, p. 167-169.

P.A. Mottu, Phototypie, in Tijdschrift voor Photographie 3 (augustus 1874) 1, afb. t.o. titelpagina, p. 5.

P.A. Mottu, De Tentoonstelling van Photographiën in de Zalen van Arti-Amicitiae in 1874, in Tijdschrift voor Photographie 3, (november 1874) 4, p. 57-62.

P.A. Mottu, Over kooldruk, in Tijdschrift voor Photographie 3 (mei 1875) 10, p. 148-154.

Advertentie in Catalogus Tentoonstelling van Hulpmiddelen voor den Boekhandel, Amsterdam 1881, p. 8.

foto’s in:

Amsterdamsche Studenten-Almanak 1865, t.o. titelpagina.

Amsterdamsche Studenten-Almanak 1866, t.o. titelpagina.

Amsterdamsche Studenten-Almanak 1867, t.o. titelpagina.

H.J. Koenen, Over de beide staatspartijen in de voormalige Republiek der Vereenigde Nederlanden, Amsterdam (C.G. van der Post) 1868, na p. 65.

(Album) Internationale Tentoonstelling 15 July 1869 18 October Amsterdam, Amsterdam 1869.

Neêrland’s Nieuwe Kunst. Photographiën naar J.W. Bilders, J. Bosboom, Hein J. Burgers [e.a.], Amsterdam (Jan Leendertz & Zoon) z.j. 1870.

Photographische Correspondent 8 (1871), na p. 38, 228.

Almanak van het Leidsche Studentencorps 1871, t.o. titelpagina.

H.J. van den Brink, Uitgevoerde bouwwerken en ontwerpen van den architect H.J. van den Brink…, Amsterdam (Frans Buffa & Zoonen) ca. 1873.

Henry Havard, Les Quatres Dernières Siècles, Étude artistique, Haarlem (J.M. Schalekamp) z.j. (1874).

Reproductien van de Tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters in de Kunstzalen der Maatschappij Arti et Amicitiae gefotografeerd in onveranderlijken druk en uitgegeven door Wegner & Mottu, Amsterdam 1876.

Mededeelingen van de Rijks-Adviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst, Den Haag 1876.

E. Colinet en A.D. de Vries, Kunstvoorwerpen uit vroegere eeuwen, Amsterdam 1877.

Nederlandsche Kunstbode (Nieuwe Serie), 1 (1879), na p. 212.

Nederlandsche Kunstbode (Nieuwe Serie), 2 (1880), nap. 100, 172, 196, 284.

Victor de Stuers, De Ruïne van Brederode, Haarlem (W.C. de Graaff) 1880, 2de druk, t.o. titelpagina, na p. 10.

Nederlandsche Kunstbode (Nieuwe Serie), 3 (1881), t.o. titelpagina, nap. 84, 140, 204, 228, 316, 348.

Bouwkundig Tijdschrift vanaf 1 (1881).

Bouwkundig Weekblad vanaf 1 (1881).

Utrechtsche Studenten-Almanak 1882, t.o. titelpagina.

Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, Rapport over de Bouwkunst op de Internationale Koloniale- en Uitvoerhandel-Tentoonstelling te Amsterdam 1883, Amsterdam (Erven H. van Munster & Zoon) 1883 (serie: (Bouwkundige Bijdragen deel 30).

Utrechtsche Studenten-Almanak 1884, t.o. titelpagina.

Uit het Paradijs des Levens. Proza en poëzie bijeenverzameld door F.H. van Leent, Amsterdam (Jan Leendertz.) z.j. (1885).

Propria Cures 4 februari 1890.

Neêrland’s Nieuwe Kunst. Lichtdrukken naar J.W. Bilders, J. Bosboom, Hein J. Burgers [e.a.]. Met oorspronkelijke gedichten van N. Beets [e.a.], Amsterdam (Jan Leendertz & Zoon) 1890, 2de druk.

Amsterdamsche Studenten-Almanak 1891, t.o. titelpagina.

P.J.H. Cuypers (samenstelling) en Victor de Stuers (tekst), Het Rijks-Museum te Amsterdam, Amsterdam 1891-1895.

C.T.J. Louis Rieber, De Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst van 1842 tot 1892, Amsterdam (Erven H. van Munster & Zoon) 1892, na p. 36, 52 (serie: Bouwkundig Tijdschrift deel XII en Bouwkundige Bijdragen deel 31). Vademecum der Bouwvakken 7 (1892) 20, pl. 26.

Claude Magelhaes [=Jan Coppens], Nederlandse fotografie. De eerste honderdjaar, Utrecht/Antwerpen (A.W. Bruna & Zoon) 1969, p. XIV, afb. 27.

A. Graafhuis, De Utrechtsche Heeren Zeventien, Utrecht (HES) 1984.

K.M. Veenland-Heineman en A.A.E. Vels Heijn, Het nieuwe Rijks Museum, Ontwerpen en bouwen 1863-1885, Amsterdam (Rijksmuseum) 1985, p. 8.

W. Otterspeer, De wiekslag van hun geest, De Leidse universiteit in de negentiende eeuw, Den Haag/Haarlem (Stichting Hollandse Historische Reeks) 1992, p. 132, 256, 259.

Jeroen Brouwers, Twee verwoeste levens, in De Nieuwe Engelbewaarder 4 (november 1993), p. 33.

Secundaire bibliografie

Auteur onbekend, Een blik op de Tentoonstelling van Photographie en Heliographie (11), in Amsterdamsche Courant 31 mei 1855.

Auteur onbekend, Récompenses accordées à la suite de l’Exposition d’Amsterdam, in Bulletin de la Société Française de Photographie 1 (1855), p. 187.

Auteur onbekend, Photographie a Amsterdam, in Revue Photographique l857, p. 373.

Auteur onbekend, Tentoonstelling van Photografie in het lokaal der Vereeniging voor Volksvlijt te Amsterdam, in Amsterdamsche Courant 27 juli 1858.

Maurice Aubert, Souveniers du Salon de 1859, Parijs (Jules Tardien) 1859, p. 355.

Philippe Burty, La Photographie en 1861, in Gazette des Beaux-Arts 3 (1861), dl. XI, p. 242.

J.A. van Eijk, De tentoonstelling te Londen in 1862, in De Volksvlijt 1865, p. 102.

E.J. Asser, De tentoonstelling van Photographie in het Paleis van Volksvlijt, te Amsterdam, in Tijdschrift voor Photographie 2 (1865), p. 305-308.

Tijdschrift voor Photographie 2 (1865), p. 323.

Auteur onbekend, Internationale Tentoonstelling van Voorwerpen voor de Huishouding en het Bedrijf van den Handwerksman, in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, 1869 (I), in Amsterdamsche Courant 31 juli 1869.

Auteur onbekend, Internationale Tentoonstelling van Voorwerpen voor de Huishouding en het Bedrijf van den Handwerksman, in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, 1869 (VI), in Amsterdamsche Courant 27 augustus 1869.

Auteur onbekend, Internationale Tentoonstelling van Voorwerpen voor de Huishouding en het Bedrijf van den Handwerksman, in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, 1869 (XI), in Amsterdamsche Courant 15 oktober 1869.

Auteur onbekend, Kort verslag van de vergadering der Amsterd. Photographen-Vereeniging, in Tijdschrift voor Photographie 2 (januari 1874) 6, p. 84.

Auteur onbekend, Kort verslag van de vergadering der Amsterd. Photographen-Vereeniging, in Tijdschrift voor Photographie 2 (april 1874) 9, p. 130-131.

Auteur onbekend, Kort verslag van de vergadering der Amsterd. Photographen-Vereeniging, in Tijdschrift voor Photographie 3 (december 1874) 5, p. 65-67.

H.L.J. Haakman en F.A. van West, Nog eens de “Tentoonstelling van Photographiën”. Antwoord aan den Heer P.A. Mottu, in Tijdschrift voor Photographie 3 (januari 1875) 6, p. 85-94.

Auteur onbekend, Procès-verbal de la séance du 5 février 1875, Assemblée générale de la Société, in Bulletin de la Société Française de Photographie 21 (1875), p. 30.

H.C.A.L. Fock, Populaire aesthetische beschouwingen over de symmetrie of de bevallige proportiën, Utrecht (W.F. Dannenfelser) 1875, p. 47.

H., Eene revolutie in de verlichting des ateliers, in Tijdschrift voor Photographie 5 (april 1877) 4, p. 84.

E.J. Asser e.a., Rapport der Jury ter bekroning van inzendingen op de Internationale Tentoonstelling van Photographiën enz., in Tijdschrift voor Photographie 5 (oktober 1877) 10, p. 186.

Auteur onbekend, Een wandeling op de Fotografische Tentoonstelling sept.-oct. 1891, in Lux 3 (november 1891), p. 55.

J. Husnik, Das Gesamtgebiet des Lichtdrucks…, Wenen (A. Hartleben’s Verlag) 1894, 4de druk, p. 10.

J.M. Eder, Geschichte der Photographie, Halle a.S. 1905, 3de druk, p. 405, Tafel XI.

A. Albert, Technischer Führer durch die Reproduktions-Verfahren und deren Bezeichnungen, Halle am Saaie (Wilhelm Knapp) 1908, p. 169.

C.M. Dewald, Iets over de geschiedenis der kunstfotografie, in Fotografisch Maandschrift 4 (januari 1909), p. 67.

Nieuws van den Dag 15 januari 1910. Carl Brun, Schweizerisches Künstler-Lexikon …, III. Band, Frauenfeld 1913, p. 451.

G.A. Evers, Hoe de fotografie in Nederland kwam [VI], in Lux 26 (1 september 1915) 17, p. 338.

S. Rood, Procédé Asser, in Het Tarief 24 februari 1923, p. 58-59.

J.M. Eder, Geschichte der Photographie, Halle (Saaie) (Wilhelm Knapp) 1932, 4de druk, p. 601, 832-833.

F. de Haas, Oude herinneringen III, in Bedrijjsfotografie 19 (14 mei 1937) l0, p. 191-192.

J. Geselschap, Uit de geschiedenis van de fotografie, in Maandblad Amstelodamum 47, (1960), p. 107.

Jan Coppens, Staatsieportretten van Louis Wegner, in Foto 30 (juni 1975) 6, p. 56-59.

Jan Coppens, Een camera vol stilte, Amsterdam (Meulenhoff) 1976, ongepag., afb. 134, 199, 261, 263.

Jan Coppens, De Talbotypie in Nederland, in Foto 32 (augustus 1977) 8, p. 29.

Ingeborg Th. Leijerzapf (red.), Fotografie in Nederland 1839-1920, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1978, p. 14-15, 51, 69, 102, 107 (met foto’s).

Jan Coppens, Mr. Jan Adriaan van Eijk (1808-1887), amateurfotograaf, in Jaarboek Amstelodamum 70 (1978), p. 357.

H. Reeser, De kasboekjes van H.C. Andersen over zijn reizen door Nederland, in Jaarboek Amstelodamum 72 (1980), p. 162, 165.

Jean Sagne, L’atelier du photographe (1840-1940), Parijs (Presses de la Renaissance) 1984, p. 190-192.

Catalogus tent. De andere fotografie. De geschiedenis van de fotomechanische reproduktie in de negentiende eeuw, Middelburg (Zeeuws Museum) 1989, p. 33.

Ingeborg Th. Leijerzapf (red.), Het Fotografisch Museum van Auguste Grégoire. Een vroege Nederlandse fotocollectie, Den Haag (SDU) 1989, p. 62, 203.

L. Roosens, De fotomechanische procédés, in Photohistorisch Tijdschrift 12 (1989) 1, p. 14.

Robbert van Venetië en Annet Zondervan, Geschiedenis van de Nederlandse architectuurfotografie, Rotterdam (010) 1989, p. 11-12, 40-41, 58, 63, 139.

Jan Coppens, Laurent Roosens en Karel van Deuren, “… door de enkele werking van het licht…” Introductie en integratie van de fotografie in België en Nederland, 1839-1869, z.p. (Antwerpen) (Gemeentekrediet) 1989, p. 76, 99, 107-111, 260, 264-265, 286, 291.

R.R., IJs in zwart-wit, in Plaatsbepaling (uitgave van het Maritiem Museum Prins Hendrik) (1990) 31, p. 3.

Johan de Zoete, Zomaar een plaatje? De introductie van nieuwe illustratietechnieken in Nederland in de negentiende eeuw, z.p. (Coördinatiecommissie Grafische Musea) 1991, p. 19-20.

Joost Groeneboer, In het licht van de fotograaf, Amsterdam (Nederlands Theater Instituut/International Theatre & Film Books) 1991, p. 20, 35, 37-38, 58-60, 114.

Rudolf Skopec, Biografie lichtdrukpionier Jakob Husnik (vertaling door Ad van Iersel en Theo van Doremalen), z.p. 1992, p. 13-14.

Anneke van Veen, Pieter Oosterhuis 1816-1885, Amsterdam (Fragment) 1993, p. 45, 52, 132.

Hans Rooseboom, Op staatskosten, Het album ‘Het Rijks-Museum te Amsterdam’, in Nieuwsbrief Nederlands Fotogenootschap 2 (1994) 7, p. 6-8.

Mattie Boom en Hans Rooseboom, Wandeling in foto’s. Een album van de Internationale Tentoonstelling van Voorwerpen voor de Huishouding en het Bedrijf van den Handwerksman, 1869, in Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. Jaarverslagen CXXIII (1990-1991) – CXXVI (1993-1994).

Lidmaatschappen

Amsterdamsche Photographen-Vereeniging, vanaf 1872 (Mottu).

Onderscheidingen

1855 Gouden medaille, Tentoonstelling van Photographie en Heliographie, Amsterdam.

1858 Zilveren medaille, Tentoonstelling van Photographie en Heliographie, Amsterdam.

1866 Zilveren medaille, Algemene Tentoonstelling van Nederlandsche Nijverheid, Amsterdam.

1874 Een “prijs 1e klasse” voor “Phototypie”, Internationale Tentoonstelling van Photographiën, Amsterdam.

1877 Bronzen medaille, Tentoonstelling van Kunst toegepast op Nijverheid, Amsterdam.

1881 Tentoonstelling van Hulpmiddelen voor den Boekhandel, Amsterdam.

Tentoonstellingen

1850 (g) Amsterdam, Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, Tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters.

1852 (g) Amsterdam, Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, Tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters.

1855 (g) Amsterdam, Arti et Amicitiae, Tentoonstelling van Photographie en Heliographie.

1855 (g) Den Haag, Teekenakademie aan den Boschkant, Tentoonstelling van Photographie en Heliographie.

1858 (g) Amsterdam, lokaal Vereeniging voor Volksvlijt, Tentoonstelling van Photographie en Heliographie.

1862 (g) Londen, Crystal Palace, International Exhibition.

1865 (g) Amsterdam, Paleis voor Volksvlijt, Tentoonstelling van Photographie, Photolithographie, enz.

1866 (g) Amsterdam, Paleis voor Volksvlijt, Algemene Tentoonstelling van Nederlandsche Nijverheid.

1869 (g) Groningen, Academiegebouw, Tentoonstelling van Photographiën, Natuurzelfdruk en Kleurendruk.

1874 (g) Amsterdam, Arti et Amicitiae, Tentoonstelling van Photographiën.

1877 (g) Amsterdam, Arti et Amicitiae, Internationale Tentoonstelling van Photographie.

1877 (g) Amsterdam, Paleis voor Volksvlijt, Tentoonstelling van Kunst toegepast op Nijverheid.

1881 (g) Amsterdam, Tentoonstelling van Hulpmiddelen voor den Boekhandel.

1885 (g) Nederlandsche Boekhandel Tentoonstelling.

1891 (g) Amsterdam, Militiezaal, Internationale Tentoonstelling tot Bevordering der Fotografie.

1969 (g) Den Bosch, Noord-Brabants Museum, Nederlandse Fotografie, de eerste honderd jaar (rondreizende tentoonstelling).

1977 (g) Eindhoven, Stedelijk Van Abbe Museum, Het Groepsportret, 1845-1922.

1978 (g) Leiden, Stedelijk Museum De Lakenhal, Belicht Verleden. Fotografie in Nederland 1839-1920 (rondreizende tentoonstelling).

1989 (g) Rotterdam, Tentoonstellingsruimte Oude Binnenweg 113, Geschiedenis van de Nederlandse architectuurfotografie.

Bronnen

Amsterdam, Gemeentearchief (o.a. archief Tentoonstellingen van Kunstwerken van Levende Meesters, archief Bouw- en woningtoezicht).

Amsterdam, Bibliotheek van de Koninklijke Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels.

Boxtel, Ad van Iersel (mondelinge informatie).

Den Haag, Gemeentearchief (onder andere archief Vereeniging tot Bevordering van Fabriek- en Handwerksnijverheid in Nederland).

Den Haag, Koninklijk Huisarchief (documentatie).

Frankenthal (Duitsland), Standesamt (schriftelijke informatie).

Leiden, Prentenkabinet, bibliotheek en documentatiebestand.

Parijs, Société Française de Photographie (documentatie).

Rotterdam, Nederlands Architectuurinstituut (archief-Cuypers).

Utrecht, Johan de Zoete (mondelinge informatie).

Collecties

Amsterdam, Gemeentearchief.

Amsterdam, Koninklijk Oudheidkundig Genootschap.

Amsterdam, Rijksmuseum (bibliotheek en prentenkabinet).

Amsterdam, Scheepvaartmuseum.

Amsterdam, Theater Instituut Nederland.

Amsterdam, Universiteitsmuseum De Agnietenkapel.

Den Haag, Algemeen Rijksarchief.

Den Haag, Gemeentearchief.

Den Haag, Haags Gemeentemuseum.

Den Haag, Koninklijk Huisarchief.

Den Haag, Letterkundig Museum en Documentatiecentrum.

Den Haag, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie.

Leiden, Prentenkabinet der Rijksuniversiteit Leiden.

Parijs, Société Française de Photographie.

Rotterdam, Gemeentearchief.

Rotterdam, Maritiem Museum Prins Hendrik.

Utrecht, Spoorwegmuseum.

Utrecht, Universiteitsmuseum.

Auteursrechten

Het fotografisch oeuvre van Wegner & Mottu is vrij van auteursrechten. De reproductierechten berusten bij de instellingen die de foto’s beheren (zie onder Collecties).