Robert Severin
Sjaak Boone
Tineke de Ruiter
Extract
Robert Severin had van 1860 tot 1875 een atelier voor portretfotografie in Den Haag. Tot zijn klanten behoorden vooral leden van de gegoede burgerij en de adel. Hij fotografeerde Koning Willem III en maakte foto’s van Japanners op bezoek in Nederland. Als portretfotograaf was hij internationaal georiënteerd en bevriend met Nadar en Louis Ghémar.
Biografie
1839 |
Robert Heinrich Wilhelm (Robert) Severin wordt op 13 februari geboren te Düsseldorf als zoon van de latere hoffotograaf Wilhelm Severin (geb. Eschweiler 15 juni 1809 – overl. Düsseldorf 28 april 1888). |
1854 |
Severin en de Franse lithograaf Louis Joseph (Louis) Ghémar (geb. Lannoy 1819 – overl. Brussel 11 mei 1873) richten samen in Antwerpen een atelier in voor portretfotografie onder de firmanaam Etablissement artistique Ghémar et Severin. Het atelier is gevestigd aan het Hopland 1474 (1474 Rue Houblonnière). |
1855-‘56 |
In augustus 1855 nemen de partners deel aan een tentoonstelling in Le Cercle Artistique. |
Vanaf 6 oktober 1855 tot en met 13 januari 1856 adverteren Ghémar en Severin in Le Précurseur. |
|
1856 |
De vestiging te Antwerpen wordt overgedaan aan de fotograaf Auguste de Bedts. In een advertentie van 1 februari 1856 in Le Précurseur wordt het nieuwe adres van Severin en Ghémar vermeld, 27 Rue de 1’Ecuyer te Brussel. |
Severin en Ghémar laten zich inschrijven in het handelsregister. Zij nemen deel aan een tentoonstelling, georganiseerd door de Société pour Fencouragement et le développement des Arts Industriels en Belgique in Brussel. Naar aanleiding daarvan verschijnt er een lovende recensie in La Lumiè̈re van 27 september door de redacteur Ernest Lacan. Op 7 december krijgen zij een onderscheiding uitgereikt voor het werk dat op de expositie hing. |
|
1860 |
Severin vertrekt naar Den Haag, alwaar hij domicilie kiest bij notaris D.P.J. van Wissingh. |
Op 1 september 1860 vestigt Severin zijn atelier in het pand Noordeinde 109 te Den Haag. |
|
Severin adverteert op 24 september met zijn komst in het Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage. |
|
1861 |
In het begin van het jaar vervaardigt Severin een aantal portretten van Koning Willem III. Deze verleent hem in mei het predikaat hoffotograaf. Op 21 november trouwt Severin in Vreden (Münsterland) met Maria Sophia Euphemia Becker. |
1862 |
Vanaf 8 april 1862 laat Severin zich bijstaan door de Duitse bediende Hendrick Karel (Carl) Junker (geb. Pempelfort 13 maart 1845 – overl. Den Haag 11 augustus 1901). |
Severin vervaardigt opnamen van de leden van het Japanse gezantschap dat Europa bezoekt. |
|
Op 25 augustus wordt Severins eerste kind, Wilhelm Peter Robert, geboren. Getuigen bij de aangifte zijn J.W. Holtrop, bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek en zijn zwager M.F.A.G. Campbell, werkzaam als onderbibliothecaris. |
|
1863 |
Op 20 december wordt een zoon, Carl-Maria Frederik Severin, geboren. Opnieuw zijn de heren Holtrop en Campbell getuigen bij de aangifte van de geboorte. |
1867 |
Op 11 oktober wordt wederom een zoon, Robert Eduard Walther Severin, geboren. Aangifte wordt gedaan in het bijzijn van Holtrop en Campbell als getuigen. |
1869 |
Op 19 februari wordt Severin bij Koninklijk Besluit benoemd tot ridder in de orde van de Eikenkroon. |
1873 |
Op 11 mei overlijdt Severins vroegere partner Louis Ghémar. |
1874 |
Op 30 november wordt een dochter, Maria Albertina Francisca Severin, geboren. Robert Severin doet een dag later aangifte met als getuigen M.F.A.G. Campbell, inmiddels bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek en de uitgever Martinus Nijhoff. |
1875 |
Het huis Noordeinde 109 wordt verkocht, maar de zaak blijft op naam van Robert Severin staan. Het gezin Severin wordt op 4 oktober uitgeschreven uit het Haagse bevolkingsregister als zijnde vertrokken naar Hamburg. In een advertentie in het Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage meldt Severin dat zijn negatieven voor nabestellingen achterblijven bij J.L. De la Vieter & Comp. |
Vanaf 14 oktober 1875 staat Severin ingeschreven in het bevolkingsregister op het adres Jungfernstieg 14 te Hamburg. Severin loopt typhus op en verblijft drie maanden in het ziekenhuis. Zijn vrouw wordt in die tijd beroofd en het gezin is berooid. |
|
1876 |
Volgens het bevolkingsregister vertrekt het gezin Severin in 1876 uit Hamburg. |
1877 |
In juli ontvangt Severin het verzoek om in het vroegere atelier van Ghémar in Brussel te werken. |
Hij vertrekt vanuit Hamburg naar België en is vanaf 11 september woonachtig aan de 22 Rue Berkmans in St. Gillis (Brussel). Volgens het bevolkingsregister is zijn vrouw met drie kinderen – Carl-Maria ontbreekt – vanuit Den Haag in St. Gillis gearriveerd. |
|
Op het atelier van Ghémar is hij slechts een paar maanden gebleven. In een brief gedateerd 19 december 1877 vraagt Severin Nadar om werk bij hem of bij een bevriende collega. |
|
1878 |
Volgens het bevolkingsregister van St. Gillis woont de familie Severin vanaf 27 april aan de Rue Fonsny 16/2 in St. Gillis. |
1879 |
Op 18 september 1879 vertrekt het gezin Severin uit St. Gillis met bestemming Bremen. |
1880-’83 |
Gedurende de periode 1880-1882 staat Severin als fotograaf ingeschreven in het adresboek van Bremen, eerst op het adres Hafen 58, later op de Taubenstrasse 14. Vanaf 1883 tot 1894 wordt alleen zijn vrouw nog vermeld. Verdere gegevens over Robert ontbreken. |
Beschouwing
De beginselen van de fotografie werden Robert Severin vermoedelijk bijgebracht door zijn vader Wilhelm Severin. Deze was hoffotograaf en had een atelier aan de Steinweg 271 in Düsseldorf. Op 15-jarige leeftijd beheerste Robert Severin het vak zodanig dat hij zelfstandig in Antwerpen kon gaan werken.
Vanaf 1854 werkte Robert Severin te Antwerpen als partner van Louis Ghémar. Het contact met Ghémar is vermoedelijk gelegd door zijn vader Wilhelm Severin, want in het in 1868 in Parijs verschenen boekje Mon Voyage en Suisse. Impressions d’un Photographe van Ghémar spreekt deze over “Un de mes anciens amis, Ie père Severin, confrère (…)”• De uit Noord-Frankrijk afkomstige Louis Ghémar was zijn loopbaan begonnen als lithograaf. Hij had rond 1838 als karikaturist meegewerkt aan de Brusselse uitgave van het Parij se tijdschrift Le Charivari.
In hun atelier vervaardigden Robert Severin en Ghémar portretten en reproducties. Ook maakten zij stadsgezichten. Severin nam vermoedelijk het fotografische gedeelte van de werkzaamheden voor zijn rekening en Ghémar het artistieke gedeelte. De opnamen van Severin werden door Ghémar geretoucheerd en opgezet met kleuren. In Le Précurseur werd op 23 februari 1855 een verslag geplaatst over het werk van Ghémar, ‘Le Portrait et la Photographie. L. Ghémar.’ De studio werd door de journalist Armand Challemel-Lacour beschreven als “(…) een atelier van bescheiden afmetingen, maar letterlijk bezaaid met voortreffelijke kunstwerken en prachtige portretten (…)”. De journalist voorspelde dat “(…) de fotografie en de kunst zich met elkaar zouden verzoenen; en een artiest uit Antwerpen bevordert die verzoening.”
Van oktober 1855 tot januari 1856 verschenen in het Antwerpse dagblad Le Précurseur bijna dagelijks advertenties van het Etablissement photographique Ghémar et Severin. Vermoedelijk was de concurrentie moordend en waren de partners daardoor verplicht om hun vestiging te verplaatsen. In het begin van 1856 werd het atelier te Antwerpen verkocht aan de fotograaf Auguste de Bedts en vertrokken Ghémar en Severin naar Brussel.
Vanaf 1856 stonden zij als partners op 27 Rue de 1’Ecuyer (Schildknaapstraat 27) ingeschreven in het Brusselse handelsregister.
Door de contacten van Louis Ghémar, die net als Leopold I vrijmetselaar was, bouwden zij een klantenkring op die bestond uit vooraanstaande burgers en leden van de Belgische koninklijke familie.
Ghémar en Severin exposeerden op 23 augustus 1856 op de (kunstnijverheids)tentoonstelling die was georganiseerd door de ‘Société pour 1’encouragement et le développement des Arts Industriels en Belgique’ in Brussel.
Naar aanleiding van deze tentoonstelling van 1856 maakte redacteur Ernest Lacan melding van hun werk in het tijdschrift La Lumière van 27 september 1856: “Door hun samenwerking kunnen de heren Ghemar en Severin alleen maar meesterwerken voortbrengen. Inderdaad is de ene talentvol schilder, de ander een vaardig fotograaf. Ghemar heeft een vloeiende penseelstreek met een lichte toets. Hij stelt zich tot doel om de fotografische afdruk niet te bedekken, maar zich te beperken tussen een vleug hier, een kleurtje daar, waardoor uiteindelijk een bekoorlijke afbeelding met warme levensechte kleuren is ontstaan. (…) Wij zullen niet alle portretten van de heren Ghemar en Severin kunnen beschrijven. Een uitzondering maken wij voor de heerlijke vrouwenportretten, die niet zijn geretoucheerd. Zij zijn bevallig geposeerd, hebben een mooie compositie en een artistieke aanblik. Door de houdingen te variëren hebben de kunstenaars erg mooie effecten bereikt. Wij waren vooral gecharmeerd van hun trois quarts perdus en hun profils, houdingen die wij wat meer gebruikt zouden willen zien door onze portrettisten.”
Ook uit andere recensies blijkt dat het werk van Ghemar en Severin door tijdgenoten zeer werd gewaardeerd. Al tijdens hun verblijf te Antwerpen verscheen een beschrijving van het atelier in een recensie van Het Handelsblad van Antwerpen van 7 augustus 1855 naar aanleiding van een tentoonstelling in Le Cercle Artistique: “(…) in een tiental groote kaders ziet men portretten; gezigten in en om onze stad genomen; afbeeldsels van teekeningen, schilderyen, van buesten, enz.” De recensent was vooral onder de indruk van “(…) de gezigten op de groote Harmonie, op de Zoölogie, genomen in het voorjaer; verder de gezigten op de huizen der Burgtplein, op het Steen, (…) portretten van aenzienelyke dames onzer stad en eene galery van portretten onzer voornaemste artisten.”
De portretten werden lovend besproken: “Wat men het meest aen de gedaguerreotypeerde produkten verwyt is eene onaengename hardheid, eene styfte en zwaerheid, die ze niet zelden tot ware karikaturen maakt. Dit grootte feil, dit gebrek hebben vooral MM. Ghemar en Severin overwonnen. Hunne gephotografieerde portretten zyn niet alleen waer en natuerlyk, levend, sprekend; zy zyn daerby nog zacht en gemollig, aengenaem, zoodanig, dat schier geen spoor van hardheid meer in dezelve is te vinden.”
In 1860 kondigde Robert Severin zijn vestiging in Den Haag aan met een advertentie in het Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage: “R. Severin van Dusseldorp, Photograaph van verschillende Hoven, heeft de eer, aan te kondigen, dat hij zijne Photographische Inrichting alhier heeft geopend, terwijl hij, bij deze, het geëerde Publiek uitnoodigt de Tentoonstelling zijner Portretten met een bezoek te vereeren. Hij vervaardigt Portretten in alle afmetingen, van de kleinste af tot die van zeven voeten hoogte (Natuurlijke grootte); Visitekaartjes, Medaillons, Afbeeldsel naar Schilderijen, Daguerreotypen, enz. ‘s Gravenhage, 24 september 1860. Noordeinde, No.109.”
De reden van het verbreken van de samenwerking met Ghemar en het vertrek naar Den Haag blijft onduidelijk. Severin zou vijftien jaar in het atelier op het Noordeinde blijven werken. Hij bleef contact houden met zijn vroegere partner Ghémar. In hoeverre hij na 1860 nog met hem heeft samengewerkt is niet duidelijk.
In een artikel in de Algemeene Komt- en Letterbode van 18 mei 1861 wordt een Albumverzameling van meer dan duizend personen, “(…) de aanzienlijksten Heeren en Dames der Residentie (…)” van Robert Severin geroemd. Blijkbaar had Severin in minder dan één jaar tijd vele klanten uit de hoogste kringen naar zijn atelier weten te lokken. In het artikel wordt nadrukkelijk vermeld dat de portretten voor niemand anders dan de geportretteerden verkrijgbaar waren. Slechts één exemplaar bleef in het Album van het Etablissement bewaard.
Vooral de vrouwenportretten van Severin onderscheidden zich volgens de schrijver “(…) op de behaaglijkste wijs, en zoo staat zijn atelier dan ook bij het schoone geslacht in hooge gunst.”
Onder de klanten van Severin bevonden zich veel liberale prominenten. Hij maakte portretten van minister Thorbecke en van bijna alle leden van de liberale fractie, de zogenaamde Oost-Indische Club. De foto’s werden vermoedelijk gemaakt rond het tot stand komen van het Scheldeverdrag in juli 1863. Ghémar had in dezelfde tijd de opdracht gekregen om de Belgische en Nederlandse delegaties te fotograferen. Zo liet het Tweede Kamerlid mr. M.H. Godefroi zich zowel door Severin als door Ghémar fotograferen. Ook schrijvers werden door Severin gefotografeerd; er is een portret van de filantroop J. Kneppelhout (Klikspaan) en er zijn verschillende portretten van de vrijdenker Eduard Douwes Dekker (Multatuli).
Ook uit de contacten van Robert Severin met de bibliothecarissen van de Koninklijke Bibliotheek Holtrop en Campbell, getuigen bij de aangifte van de geboorte van zijn drie oudste kinderen, blijkt dat hij zich in de hoogste maatschappelijke kringen bewoog.
Bij zijn komst naar Den Haag noemde Severin zich ‘Photograaph van verschillende hoven’. In Brussel hadden Ghémar en Severin vrij snel het recht gekregen om leden van de Belgische koninklijke familie te fotograferen. Bovendien had Severin zich waarschijnlijk de titel ‘HofPhotograph’, die zijn vader Wilhelm Severin in Düsseldorf mocht voeren, toegeëigend. In het begin van 1861 maakte Robert Severin enkele opnamen van Koning Willem III. Op 18 april 1861 richtte hij zich tot de koning met het verzoek om zich hoffotograaf te mogen noemen. Op 3 mei 1861 verzocht de adjudant van de koning generaal-majoor J.M. Graaf van Lijnden aan de president van de Hofcommissie om onmiddellijk aan het verzoek uitvoering te geven. Nog dezelfde dag ging een verzoek naar de Burgemeester en Wethouders van ‘s-Gravenhage om een diploma uit te reiken, waarbij aan Severin vergunning werd verleend tot het voeren van het koninklijk wapen. Severin voerde daarna op zijn drukwerk de titel ‘Photographe de s.[a] M.[ajesté] Ie Roi’. Hij had kennelijk ook toestemming gekregen om een in 1861 gemaakte foto van de koning uit te geven, want in mei 1862 adverteerde hij in het Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage met “(…) een goed portret, en carte de visite van Z.M. den Koning der Nederlanden (…)”
Ook andere leden van het Koninklijk Huis lieten zich door Robert Severin fotograferen, waaronder koningin Sophie. Rond 1862 maakte Severin een portret van haar zoon, de jonge prins Alexander. Prins Hendrik, de zeevaarder en een broer van Willem III, gaf aan collega-marineofficieren zijn visitekaartportret cadeau, dat omstreeks 1865 door Severin was gemaakt. Ook op een visitekaartportret van de moeder van Willem III, Anna- Paulowna, bevindt zich de naam Severin. Deze foto is echter waarschijnlijk een reproductie van een portret door een onbekende Russische fotograaf, dat rond 1856 in Sint Petersburg is vervaardigd.
In 1862 bezocht een Japans gezantschap diverse Europese hoofdsteden. Tijdens hun verblijf in Holland logeerden de Japanners in Den Haag. Het bezoek trok veel bekijks. Op 30 juni en 1 juli vervaardigde Severin portretten van alle leden van dat gezantschap en het ontvangstcomité. Hij kreeg deze opdracht vermoedelijk van de voorzitter van het ontvangstcomité, de adjudant van koning Willem III, J.M. Graaf van Lijnden, die eerder betrokken was bij Severins benoeming tot hoffotograaf. De opnamen werden gebundeld in een album, bestaande uit zevenenveertig bladen, dat Koning Willem III werd aangeboden. Op 8 juli 1862 adverteerde Severin al in het Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage met “(…) de goed gelijkende Portretten der leden van het Japansch Gezantschap, in den vorm van Cartes de Visite en in groepen van grooter formaat, door hem naar de natuur vervaardigd, zijn verkrijgbaar bij R. Severin, Photograaf des Konings.” In september 1862 organiseerde Ghémar de feestelijkheden rond het bezoek van het Japanse gezantschap aan Brussel. Daarbij werd hij geholpen door Nadar, die op terugreis uit Engeland in Brussel was aangekomen. Ghémar kende Nadar vermoedelijk uit de periode toen zij beiden als karikaturist werkzaam waren bij Le Charivari. Ook Severin heeft Nadar gekend. Nadar noemt beide fotografen in zijn biografie Quand j’étais photographe. Nadar heeft in zijn atelier in Parijs ook enkele foto’s gemaakt van de leden van het Japanse gezantschap.
Al in 1845 noemde William Henry Fox Talbot in de tweede aflevering van The Pencil of Nature bij Plaat IX Fac-Simile of an Old Printed Page de reproductie van oude handschriften als een mogelijke toepassing van de fotografie. Volgens een artikel in de Algemeene Konst- en Letterbode van 12 januari 1861 misten de reproducties van oude handschriften tot die tijd echter duidelijkheid. Het tijdschrift maakte zijn lezers vervolgens opmerkzaam op de methode van Camille Silvy, die een nauwkeurige facsimile van het Sforza-handschrift had uitgegeven, “(…) opdat men onderzoeke of zij niet naar ons land zou kunnen overgebragt, en ook bij ons bij de uitgave van oude handschriften en van specimina van incunabelen, zou kunnen in toepassing gebragt worden.”
Dit artikel zal zeker met belangstelling gelezen zijn door Jan Willem Holtrop (1806-1870) en Marinus Frederik Andries Gerardus Campbell (1819-1890), respectievelijk bibliothecaris en onderbibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek. Beide heren waren pioniers op het gebied van de wetenschappelijke studie der incunabelen. Campbell behoorde bovendien in de periode 1854-1860 tot de vaste medewerkers van de Algemeene Konst- en Letterbode.
Op 24 augustus 1865 vraagt Holtrop aan de minister van Binnenlandse Zaken toestemming om een uitgave te bewerkstelligen van de “(…) fraaiste en belangrijkste miniaturen (…)” uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek en het museum Meermanno-Westreenianum. De tekst zou geschreven worden door Campbell, Severin zou de miniaturen fotografisch reproduceren en Martinus Nijhoff zou het uitgeven. Holtrop verwijst in de brief aan de minister naar een reproductie van een miniatuur uit een van de belangrijkste codices, die Severin heeft gemaakt op verzoek van de Berlijnse kunstkenner Dr. Förster. Deze zou de miniatuur willen vergelijken met stukken die in Duitse musea aanwezig waren. Met andere woorden de fotografische reproductie werd niet alleen in dienst gesteld voor de ontsluiting en toegankelijkheid van oude handschriften, maar meer in het bijzonder voor de vergelijkende kunstgeschiedenis. Nadat Förster zeer voldaan met de ‘proef vertrokken was, “(…) dank ook aan een uitmuntend copieertoestel ‘t welk genoemde photograaf juis dezer dagen heeft aangeschaft (…)”, rees bij Holtrop het plan om andere belangrijke handschriften te laten fotograferen. In een brief van het ministerie van Binnenlandse Zaken (5e afdeling Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) van 2 september 1865 wordt toestemming verleend. In de Berlinische Zeitung van 27 oktober 1865 werd naar aanleiding van een lezing van Dr. Förster melding gemaakt van de plannen van Holtrop en Campbell en werd een reproductie van Severin, een miniatuur voorstellende ‘het laatste oordeel’, beschreven. Door onbekende redenen is het project echter niet doorgegaan. Wel wordt in een in 1941 bij Nijhoff uitgegeven Lijst der geschriften van Dr. M.F.A. G. Campbell melding gemaakt van een handschrift in de Koninklijke Bibliotheek: Trésors de Vart du miniaturiste reproduits par la photographie d’après les plus beaux manuscrits de la Bibliothèque royale et de celle du Museum Meermanno-Westreenianum. Ouvrage publié, sous les auspices de M.J. W. Holtrop,…par M.F.A. G. Campbell. Miniatures et bordures reproduites par la photographie d’après les plus beaux manuscrits par R. Severin. Dit manuscript bestaat echter uit slechts zes foliobladen (zonder reproducties). Volgens dit manuscript wilde men twintig afleveringen van zes platen uitgeven tegen een prijs van zes, acht of tien gulden per aflevering. De oplage zou tweehonderd stuks bedragen. De reproducties zouden vervaardigd worden volgens een chromo-lithografisch procédé, dat werd toegepast door de drukker Lemercier te Parijs. Deze drukkerij had de rechten gekocht van de uitvinding van Poitevin.
Rond 1870 was het aantal fotografen en dus de concurrentie sterk toegenomen. Wellicht was dit de reden dat het atelier van Severin zich niet kon handhaven. Ook is het mogelijk dat het afblazen van het project bij de Koninklijke Bibliotheek Severin in moeilijkheden heeft gebracht. In 1875 moest Severin zijn Haagse vestiging sluiten. Hij vestigde zich in oktober van datzelfde jaar in Hamburg. Daar kreeg hij echter nog meer tegenslagen te verwerken. In december 1877 schreef hij daarover een dramatische brief aan Nadar, die zich bevindt in Bibliothèque Nationale in Parijs: “Ongelukken in mijn familie en financiële verliezen, waardoor ik geen middelen meer had en geen mogelijkheid om de door mij verworven maatschappelijke positie te behouden, hebben mij gedwongen om Den Haag te verlaten. Na mijn huis verkocht te hebben (niet de zaak), de titels van ‘Photographe du Roi et de la Reine’ en mijn onderscheiding behoudend, ben ik vertrokken naar Hamburg, een tamelijk bekende zaak kopende. Nauwelijks ingericht, ben ik ziek geworden door typhus op te lopen die mij gedurende drie maanden in het ziekenhuis heeft gehouden. In die tijd heeft men mijn vrouw bestolen, zodat er voor ons niets meer overbleef nadat wij alles betaald hadden.”
In de brief aan Nadar schreef Severin verder dat na zijn ziekte het gezin gedurende een jaar gescheiden bij familie heeft gewoond. Volgens het bevolkingsregister van Hamburg heeft het gezin Severin in 1876 Hamburg verlaten. Vermoedelijk is zijn vrouw met de kinderen naar Den Haag teruggekeerd en is Severin in Hamburg gebleven. In het Haagse kadaster is de verkoop van het huis en de tuin aan het Noordeinde aan Lambertus Nicolas Leijendecker verwerkt in het dienstjaar 1877.
Vervolgens schreef Severin in de genoemde brief “Omdat ik nog te zwak was, heb ik aangeboden betrekkingen moeten weigeren in afwachting van mijn herstel. In juli heb ik een brief ontvangen waarbij ik ben uitgenodigd om naar Brussel te komen bij Ghémar frères, de zaak die ik in 1856 heb gesticht.”
Op 11 september schreef het gezin Severin zich in St. Gillis (Brussel) in op de 22 Rue Berkmans. Robert Severin is volgens het register afkomstig uit Hamburg (Jungfernstieg 14), zijn vrouw met drie(!) kinderen uit Den Haag (Noordeinde 109).
De verhuizing naar Brussel was echter zakelijk gezien niet succesvol. Severin verwoordt het als volgt: “Ik ben er enkele maanden gebleven, maar onder de huidige leiding, heb ik er vanaf moeten zien om een zaak op te werken, die zo vervallen was na de dood van Ghémar. De voortdurende strubbelingen hebben mij ziek gemaakt en ik geef er de voorkeur aan om te vertrekken.” Hij vroeg vervolgens aan Nadar om hem te helpen een betrekking te vinden in zijn atelier of in dat van een collega. Nadar heeft waarschijnlijk niets voor Severin kunnen doen, want het gezin Severin bleef tot 18 september 1879 in Brussel. Men vertrok van daaruit naar Bremen, alwaar hij gedurende de jaren 1880 tot en met 1882 als fotograaf ingeschreven stond in het adresboek van Bremen. Vanaf 1883 werd alleen zijn vrouw nog genoemd in het adresboek. Verdere berichten over de fotograaf ontbreken.
De technische kwaliteit van de door Severin vervaardigde foto’s is goed. Voor zover de op albuminepapier afgedrukte opnamen niet zijn verbleekt, zijn deze scherp en contrastrijk. Severin werkte voornamelijk op het populaire visitekaartformaat, maar drukte zijn opnamen desgewenst ook af op het kabinetformaat of op een formaat van circa 20×25 cm. Volgens een recensie uit Le Précurseur van 21 september 1856 maakten Severin en Ghémar ook gebruik van een vergrotingsapparaat: “Onder de tentoongestelde werken van de heren Ghémar en Severin vallen vijf grote portretten op die met pastelverf zijn bijgewerkt. Deze portretten zijn vervaardigd door middel van het fotografisch vergroten met behulp van een vergrotingsapparaat, dat het meest lijkt op het apparaat waarmee men toverlantaarnplaatjes projecteert. De heer Ghémar heeft deze methode in België ingevoerd en er tot nu toe als enige mee gewerkt. In ieder geval wist hij als eerste zodanig redelijke resultaten te bereiken dat hij zijn producten in het openbaar tentoon durft te stellen”.
In Quand j’étais photographe vertelt Nadar hoe Ghémar hem in contact had gebracht met de Belgische fotograaf en wetenschapper Van Monckhoven en hoe deze hem vervolgens gratis een door hem uitgevonden vergrotingsapparaat met heliostaten zond. Hoewel Van Monckhovens apparaat pas in 1863 gepatenteerd werd, is het mogelijk dat Ghémar en Severin bij hun vergrotingsmethode een apparaat van Van Monckhoven gebruikten. In Den Haag heeft Severin vermoedelijk ook vergrotingen gemaakt. Hij adverteerde met afbeeldingen op ware grootte en in het artikel in de Algemeene Konst- en Letterbode van 18 mei 1861 is sprake van “(…) photographische portretten, in levensgroote busten (…)”.
Het oeuvre van Severin dat bewaard is gebleven bestaat voornamelijk uit een honderdtal portretten op cartes de visite. Dit formaat kwam in de mode in de periode nadat Severin zich in Den Haag vestigde.
Uit de recensies blijkt echter dat Ghémar en Severin een zekere faam verworven hadden met hun vergrotingen. Bovendien hebben zij tijdens hun samenwerking in Antwerpen en Brussel zeker ook stadsgezichten gemaakt. Deze zijn echter niet meer te traceren. Het is niet duidelijk of Severin in Den Haag ook topografische opnamen heeft vervaardigd.
Het portretwerk van Severin was van een goede en degelijke kwaliteit. Het meest interessant is zijn oeuvre door het feit dat het ons een blik gunt op het leven van een fotograaf die zich bewoog in de hoogste maatschappelijke en culturele kringen.
Documentatie
Primaire bibliografie
(Advertenties Etablissement photographique Ghémar et Severin), Le Précurseur 6 oktober 1855-13 januari 1856.
(Advertentie) Le Précurseur 1 februari 1856.
(Advertentie) Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage (25 september 1860) 227, p. 4.
(Advertentie) Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage (12/13 mei 1861) 111.
(Advertentie) Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage (22 november 1861) 276.
(Advertentie) Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage (9 mei 1862) 156, p. 4.
(Advertentie) Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage (5 juli 1862) 156, p. 4.
(Advertentie) Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage (8 juli 1862) 158.
(Advertentie) Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage (9 april 1864) 84, p. 4.
(Advertentie) Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage (10 februari 1865) 35, p. 4.
(Advertentie) Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage (21 maart 1865) 68, p. 3-4.
(Advertentie) Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage (2/3 april 1865) 79, p. 3.
(Advertentie) Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage (14/15 mei 1865) 114, p. 1-2.
(Advertentie) Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage (22 februari 1869) 44, p. 4, bijblad p. 1.
foto’s in:
L.J. van der Klooster (samenstelling), Oranje in beeld. Een familiealbum uit de 19de eeuw, Zaltbommel (Europese Bibliotheek) 1966, p. 72, 150, 152, 158, 175, 180, 192.
Claude Magelhaes, Nederlandse fotografie. De eerste honderd jaar, Utrecht/Antwerpen (Bruna & Zoon) 1969, afb. 38.
Jan Coppens (samenstelling), Een camera vol stilte. Nederland in het begin van de fotografie 1839-1875, Amsterdam (Meulenhoff) 1976, afb. 246, 249, 253.
KJ. Cath (voorw.), Herinneringen aan Japan 1850-1870. Foto’s en fotoalbums in Nederlands bezit, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1987, p. 227-234.
Secundaire bibliografie
A.Ch.L. (= Armand Challemel-Lacour), Le portrait et la photographie. L. Ghémar, in Le Précurseur 23 februari 1855.
Auteur onbekend, Tentoonstelling in den Cerkel, in Het Handelsblad van Antwerpen 7 augustus 1855.
Auteur onbekend, Exposition des Arts Industriels a Bruxelles, in Le Précurseur (21 september 1856) 263 (supplement).
Ernest Lacan, Exposition photographique de Bruxelles, in La Lumière 6 (1856) 38.
Ernest Lacan, Exposition photographique de Bruxelles, in La Lumière 6 (27 september 1856) 39.
W., Photographische portretten, in Algemeene Kunst- en Letterbode (18 mei 1861) 20, p. 154.
Auteur onbekend, Berlin, in Berlinische Zeitung (27 oktober 1865) 252, bijlage.
Auteur onbekend, Maandelijksch Overzigt, in Tijdschrift voor Photographie 2 (1865), p. 318-319.
Nadar, Souvenirs d’un Atelier de Photographie, in Paris-Photographe. Revue Mensuelle Illustrée 2 (30 november 1892) 11, p. 479.
Nadar, Quand j’étais photographe, Parijs (Flammarion) 1899, p. 226.
J.E.J. Geselschap, De fotografie te ‘s-Gravenhage (lijst van 19de-eeuwse fotografen in Den Haag), ongedateerde getypte lijst in Gemeentearchief Den Haag.
Gustave Abeels, Les pionniers de la photographie a Bruxelles, Zaltbommel (Bibliothèque Européenne) 1977, p. 8, 61, 63-64,89, 113.
H.M. Mensonides, Een nieuwe kunst in Den Haag; encyclopedisch overzicht van de eerste Haagse fotografen, in Die Haghe. Jaarboek 1977, p. 66, 68, 99, 104.
Ingeborg Th. Leijerzapf, Fotografie in Nederland 1839-1920, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1978, p. 106.
Catalogus tent. People in camera 1839-1914, Londen (National Portrait Gallery) 1979, p. 15.
Jean Sagne, L’atelier du photographe (1840-1940), Parijs (Pressesdela Renaissance) 1984, p. 268-269.
Wilfried Vandevelde, Louis Ghémar frères, in Photohistorisch Tijdschrift 9 (1986) 1, p. 14-18.
Jan Coppens, Laurent Roosens en Karel van Deuren, “… door de enkele werking van het licht…”. Introductie en integratie van de fotografie in België en Nederland, 1839-1869, z.p. (Gemeentekrediet) 1989, p. 107-108, 124, 140, 199, 262-263.
M.J.H, van Rooijen-Buchwaldt, Portfolio/De eerste eeuw hoffotografie in Nederland: 1839-1940, in Maatstaf 40 (november/december 1992) 11/12, p. 68-96.
Georges Vercheval e.a., Pour une histoire de la photographie en Belgique. Essais critiques. Répertoire des photographes depuis 1839, Charleroi (Musée de la Photographie a Charleroi) 1993, p. 28, 265.
Onderscheidingen
1856 onderscheiding, Exposition photographique de Bruxelles (Exposition des Arts Industriels), Brussel. (Ghémar en Severin)
Tentoonstellingen
1855 (g) Antwerpen, Cercle Artistique (Ghémar en Severin).
1856 (g) Brussel, Exposition photographique de Bruxelles (Exposition des Arts Industriels) (Ghémar en Severin).
1969 (g) Den Bosch, Noord-Brabants Museum, Nederlandse fotografie. De eerste honderd jaar (rondreizende tentoonstelling).
Bronnen
Bremen, Staatsarchiv.
Brussel, Gemeente Sint-Gillis (Burgerlijke stand).
Den Haag, Gemeentearchief.
Den Haag, Koninklijk Huisarchief.
Hamburg, Staatsarchiv.
Leiden, Prentenkabinet, bibliotheek en documentatiebestand.
Parijs, Bibliothèque Nationale.
Utrecht, Steven Wachlin (ongepubliceerde index van fotografen in Nederland geboren voor 1880, gebaseerd op gegevens bevolkingsregisters).
Collecties
Amsterdam, Multatuli Museum.
Amsterdam, Rijksprentenkabinet.
Delft, Oranje-Nassau Museum.
Den Haag, Gemeentearchief.
Den Haag, Iconografisch Bureau.
Den Haag, Koninklijk Huisarchief.
Den Haag, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum.
Den Haag, Rijksdienst Beeldende Kunst.
Leiden, Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit Leiden.
Nijmegen, Gemeentearchief.
Rotterdam, Museum voor Volkenkunde.
Auteursrechten
Het fotografisch oeuvre van Robert Severin is vrij van auteursrechten. De reproductierechten berusten bij de instellingen die de foto’s beheren (zie onder Collecties).