Fotolexicon, 10e jaargang, nr. 20 (februari 1993) (nl)

De Nederlandse Fotografen Kunstkring, 1949-1970[[1]]

​ Tussen artistieke vrijheid en zakelijke beperking

Evert Rodrigo

Essay

In 1902 werd de Nederlandsche Fotografen Kunstkring (NFK) opgericht. De oprichters waren vakfotografen, die zich in de uitoefening van hun beroep bedreigd voelden door oneerlijke concurrentie van goedkope fotoateliers en van amateurfotografen. Bevordering van de artistieke kwaliteit van de fotografie stond hoger in het vaandel van de NFK dan verbetering van de beroepsomstandigheden. Meteen na de Eerste Wereldoorlog werd, mede op initiatief van enkele ontevreden NFK-leden, de Nederlandsche Fotografen Patroons Vereeniging (NFPV) in het leven geroepen. De doelstelling van deze vereniging lag uitsluitend op het terrein van de zakelijke belangenbehartiging van de beroepsgroep.

De economische crisis in de jaren dertig veroorzaakte voor de fotografen grote problemen. De omstandigheden waren er niet naar, om veel aandacht te besteden aan de artistieke mogelijkheden van het vak. De NFK ontwikkelde in deze jaren nauwelijks activiteiten voor de leden, wier aantal beperkt bleef.

Na de Tweede Wereldoorlog nam Meinard Woldringh het initiatief tot de oprichting van een brede, nieuwe vereniging, waarbij het primaat nog steeds aan de artistieke kwaliteit van de fotografie werd gegeven.

Direct na de oorlog werd binnen de Vakgroep Fotografie – de door de bezetter in 1942 ingestelde, verplichte beroepsvereniging, waarin de NFPV gedwongen was opgegaan – de Cultureele Commissie (C.C.) in het leven geroepen om maatregelen te ontwikkelen ter verhoging van het artistieke peil van de vakfotografie. Door persoonlijk contact zouden de leden van de Vakgroep Fotografie elkaar kunnen stimuleren en daardoor het peil van de fotografie binnen de eigen kring, maar vooral daarbuiten verhogen “door te toonen dat de fotografie belangrijke artistieke mogelijkheden in zich bergt.” Binnen de Vakgroep Fotografie waren er ook fotografen die streefden naar een vrije vereniging.

Meinard Woldringh, lid van de C C , kwam buiten de commissie om met een plan voor een nieuwe vereniging. In juni 1946 stuurde hij een lijst met vragen aan een aantal collega’s.[[2]] In een begeleidend schrijven maakte hij zijn plannen bekend: “Ondergeteekende loopt al jaren met het plan een vereeniging te vormen van fotografen die zich over de kwaliteit van hun werk bekommeren, niet alleen in technisch maar ook in artistiek opzicht.” Deze nieuwe vereniging zou een belangrijke rol kunnen spelen in het realiseren van de oorspronkelijk door de C.C. geformuleerde doelstellingen.

Woldringh kwam met zijn plan vlak nadat Francis Kramer, de voorzitter van de NFK, zijn vernieuwingsplannen voor de NFK had gepubliceerd in een artikel in Foto .[[3]] Kramer wilde de NFK nieuw leven inblazen, omdat vergrijzing van het ledenbestand en de noodgedwongen inactiviteit gedurende de crisis- en oorlogsjaren het verenigingsleven vrijwel geheel hadden stilgelegd.

De plannen van Woldringh lagen min of meer in het verlengde van wat Kramer met de NFK wilde. Was echter voor Kramer de vooroorlogse situatie het uitgangspunt, Woldringh wilde een vereniging op geheel nieuwe basis. In dat geval zouden er echter twee min of meer gelijkgerichte verenigingen naast elkaar komen te staan: de NFK van Francis Kramer c.s. en een vereniging met moderne doelstellingen van Meinard Woldringh. Om een dergelijke situatie te voorkomen, richtte Woldringh zijn brief ook aan Francis Kramer. In een apart persoonlijk briefje schreef hij: “U weet dat de N.F.K. in z’n huidige vorm en toestand niet mijn onverdeelde sympathie heeft. Toen ik een jaar of vijf geleden het plan opvatte voor een vereeniging, had ik van de N.F.K. nog nooit gehoord.” Vervolgens verklaarde hij echter geenszins het voornemen te hebben om de plannen van de NFK-voorzitter te dwarsbomen. Integendeel, hij hoopt op “een daadkrachtige vereeniging, die op de medewerking van de vooraanstaande fotografen kan rekenen, en die dan ook op een nieuwe degelijke basis moet worden opgebouwd, hetzij traditiegetrouw onder de mantel van de N.F.K., hetzij onder een nieuwe naam.”

Kramer voelde niets voor een fusie van de bestaande NFK met de groep door Woldringh aangeschreven fotografen. Een dergelijke fusie kon volgens hem alleen maar leiden tot onderlinge strijd, terwijl een “ondersteboven gekeerde N.F.K.” nooit zou beantwoorden aan de idealen die Woldringh koesterde. Kramer vond dat de NFK als gewaardeerd instituut in handen van de ouderen zou moeten voortbestaan. De jongeren moesten dan maar een eigen vereniging oprichten overeenkomstig hun eigen richtlijnen en principes.

De vragenlijst van Woldringh werd door vijftien fotografen ingevuld geretourneerd. Dertien antwoordden positief op de vraag: “… voelt U voor een nieuwe vereeniging, zonder de aan den naam van de N.F.K. verbonden voor- en nadeelen.” Slechts vijf inzenders voelden ervoor “de bestaande N.F.K. nieuw leven in te blazen, eventueel door te probeeren een regeling te treffen, waarbij onder den ouden naam een geheel nieuwe organisatie op touw wordt gezet.”

De bestaande NFK miste blijkbaar het vertrouwen van de door Woldringh aangeschreven fotografen. Het behoudende standpunt van Kramer maakte het alternatief van een hernieuwde NFK nauwelijks meer haalbaar. Woldringh gaf zelf de voorkeur aan het omvormen van de bestaande NFK, waarschijnlijk omdat de NFK zich altijd al bezig had gehouden met de verheffing van de fotografie en zich daardoor toch een zekere naam had verworven. Daarbij speelde bij hem waarschijnlijk ook de overweging, dat uitgaan van een al bestaande structuur, hoe onbevredigend die ook mocht zijn, eenvoudiger leek dan het ontwikkelen van een hele nieuwe.

Woldringh benaderde met zijn vragenlijst ook enkele fotografen die lid waren van de bij de Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars aangesloten fotogroep van de Gebonden Kunstenaars in de Federatie (GKf). Tijdens een door Woldringh bijgewoonde vergadering van de GKf-fotografen bleek dat deze fotografen, die al sinds de laatste jaren van de oorlog een hechte groep vormden, plannen hadden die in veel opzichten parallel liepen aan die van Woldringh. Er bleken echter ook verschillen van inzicht. De GKf-groep was volgens Woldringh nogal eenzijdig georiënteerd op fotoreportage en fotojournalistiek. Bovendien waren het vrijwel uitsluitend Amsterdammers “en dan nog geschaard rondom een kliekje wier fotografische opvatting gebaseerd is op een zeer bepaalde politieke grondslag.”

Ook binnen de GKf-groep bleken bezwaren te bestaan tegen de door Woldringh benaderde fotografen en vooral tegen diegenen die hun creatieve mogelijkheden ondergeschikt maakten aan de wensen van de opdrachtgever. Om te voorkomen dat deze twee opvattingen in de toekomst als twee kampen tegenover elkaar zouden komen te staan, werd besloten tot een nadere kennismaking tussen de fotografen van de GKf en de door Woldringh aangeschreven fotografen.

De C.C. stelde zich achter Woldringhs oprichtingsplannen en machtigde hem om de mogelijkheden van samenwerking met de GKf te onderzoeken. De C.C. drong er bij Woldringh op aan om alvast een eigen groep op te richten, los van de bij de Federatie aangesloten fotografen. Woldringh voelde hier niet voor, omdat er dan twee groepen tegenover elkaar zouden komen te staan en tenslotte alleen het alternatief over zou blijven van al dan niet fuseren. Zonder de GKf-fotografen zou volgens Woldringh de reportagefotografie ondervertegenwoordigd zijn waardoor de nieuwe vereniging op zijn beurt eenzijdig zou zijn.

Enkele leden van de C.C. waren op hun beurt ernstig bezorgd over de politieke oriëntatie van de leden van de Federatie en mogelijke samenwerking met communisten. Woldringh bleef overtuigd van de noodzaak om de GKf-groep bij de nieuw op te richten vereniging te betrekken. Het wederzijdse contact verliep niet gemakkelijk, omdat Cas Oorthuys, die als contactpersoon van de GKf optrad, juist in deze periode in verband met opdrachten regelmatig in het buitenland verbleef.

In december 1946 werd een gezamenlijke vergadering gehouden in Den Haag. Aanwezig waren vertegenwoordigers van de C.C. en leden van de GKf-fotogroep. Oorthuys, die de vergadering voorzat, herinnerde eraan dat de doelstellingen van beide groepen parallel liepen, te weten: het bevorderen van de artistieke en esthetische kant van de fotografie. Hij gaf toe, dat de GKf-groep misschien wat eenzijdig georiënteerd was, hetgeen hij verklaarde op grond van het recente verleden en de bezettingsjaren. De vergadering besloot tot instelling van een commissie, bestaande uit Martien Coppens, Meinard Woldringh, Carel Blazer en Cas Oorthuys, die binnen twee maanden rapport moest uitbrengen over een definitievere vorm van samenwerking tussen de beide groepen. De bedoeling was, dat de nieuw te vormen ‘vereniging’ alleen voor vakfotografen toegankelijk werd en onderdak zou krijgen bij de Federatie. De groep zou zich onder meer moeten gaan bezighouden met het vakonderwijs, het verzorgen van lezingen en tentoonstellingen en met het opzetten van een fototheek/fotomuseum en een bibliotheek.

Deze vergadering nam het wantrouwen jegens de leden van de Federatie niet weg. Vooral Martien Coppens, maar ook Mathieu Koch en Bernard van Gils maakten zich ernstig zorgen over samenwerking met mogelijke communisten. Ook Woldringh vond de collega’s van de GKf niet voorbeeldig wat betreft “fotografenstand”. Hij volhardde echter in zijn overtuiging, dat er contact met die groep moest worden gehouden. Hij stelde een overgangsregeling voor, waarbij een zelfstandige werkgroep werd ingesteld, waarvan alle bij de GKf en alle door de C.C. voorgestelde Vakgroep-fotografen lid zouden moeten worden. Deze werkgroep zou uit zijn midden een ballotagecommissie moeten kiezen, die na verloop van tijd de leden van de nieuwe vereniging zou moeten aanwijzen. Deze definitieve groep zou dan collectief tot de Federatie moeten toetreden. Dit voorstel betekende overigens, dat reeds bij de GKf aangesloten fotografen, die door de ballotagecommissie niet zouden worden geaccepteerd, hun lidmaatschap van de GKf zouden verliezen bij het collectief aanmelden van de geselecteerde groep.

Aanvankelijk leek dit voorstel van Woldringh kans van slagen te hebben. Cas Oorthuys nam als vertegenwoordiger van de GKf zitting in de C.C. om zich direct bezig te kunnen houden met de fusieplannen. In die situatie kwam echter verandering na een brief van Woldringh aan het hoofdbestuur van de GKf, waarin hij het nieuwe plan uiteen zette en informeerde naar de mogelijkheid om een GKf-lid bij gebleken inactiviteit of onvoldoende creativiteit van de GKf-ledenlijst af te voeren. In dezelfde brief sneed hij ook een andere gevoelige kwestie aan. Op aandringen van verschillende Vakgroep-fotografen verzocht hij formeel opheldering over de vermeende binding van de Federatie met het blad De Vrije Katheder en over andere “communistische tendensen.”

Willem Sandberg, voorzitter van het hoofdbestuur van de GKf, schreef terug, dat het Bestuur besloten had niet af te wijken van hetgeen in de statuten werd bepaald. Dit impliceerde dat nieuwe leden zich alleen individueel zouden kunnen aanmelden, waarna op grond van voorgelegd werk geballoteerd zou worden. Sandberg betreurde het overigens, dat er toezeggingen waren gedaan door leden van de GKf en dat er andere mogelijkheden waren gesuggereerd. De medewerking van Oorthuys aan de plannen van Woldringh had dus niet (langer) de goedkeuring van het GKf-bestuur.

Over de tweede door Woldringh aangesneden kwestie, de politieke oriëntatie van de Federatie, schreef Sandberg: “Dat de G.K.F, niets te maken heeft met het weekblad “De Vrije Katheder” moest U duidelijk zijn zonder dat wij U zulks schrijven. Eveneens kunnen wij U verzekeren dat in onze organisatie kunstenaars zijn georganiseerd van de meest verschillende politieke overtuiging.”

In oktober 1947 ondernam Woldringh een laatste poging om het bestuur van de GKf voor zijn plannen te winnen. Het gesprek met Sandberg en Wim Brusse leverde echter geen nieuw standpunt op.

Zes maanden na het artikel van Francis Kramer in Foto verscheen opnieuw een wervend stuk, nu van de hand van de secretaris van de NFK, J. de Kreuk.[[4]] Hij richtte zich tot de jongeren en tot hen die nieuwe wegen wilden inslaan en beklemtoonde de taak die de NFK op dat gebied wilde uitvoeren.

Op 6 augustus 1946 had de NFK haar eerste jaarvergadering sinds de bevrijding gehouden. Tijdens deze vergadering was besloten een contactcommissie te vormen van drie jonge fotografen onder leiding van De Kreuk. Deze commissie kreeg als taak om contact te onderhouden met jonge vakfotografen, vooral met de bedoeling om hen te interesseren voor het lidmaatschap van de NFK. Deze commissie heeft niet voldoende aan haar doel beantwoord. Daarom gaf Francis Kramer in 1947 carte blanche aan Willy Schurman, een van de jongere NFK-leden, om de NFK opnieuw te organiseren en om nieuwe doelstellingen en toelatingseisen te formuleren. Schurman betrok Meinard Woldringh en Nico Zomer hierbij.

Op de jaarvergadering van de NFK in juli 1948 werd door deze drie jongeren de knuppel in het hoenderhok geworpen. Het zittende bestuur, bestaande uit Francis Kramer (voorzitter), J. de Kreuk (secretaris) en Adriaan van Rooyen (penningmeester) trad af en maakte plaats voor een werkcommissie onder voorzitterschap van Willy Schurman en met Woldringh en Zomer als leden. Alle leden van de NFK – en dat waren er op dat moment minder dan twintig – kregen de status van voorlopig lid, totdat een nieuw reglement van kracht zou worden.

Het driemanschap formuleerde nieuwe reglementen voor het lidmaatschap “op dusdanige wijze, dat dit een zekere waarborg zou inhouden voor hoge prestaties op fotografisch gebied.” Omstreeks december 1948 was de werkcommissie zover gevorderd dat de plannen in een brief aan fotografen openbaar werden gemaakt. De doelstelling, de jury en de verwerving van het lidmaatschap kwamen uitgebreid aan de orde. Onder de kop ‘Waarom reorganisatie van de N.F.K.’ werd op de behoefte aan en de noodzaak van een vernieuwde NFK gewezen: “Er zijn genoeg amateurfotografenverenigingen die open staan, ook voor vakfotografen. Daar wordt de fotografie echter te veel als spel en te weinig als bevrediging van een innerlijke drang beoefend. Er zijn organisaties die de economische groepsbelangen van de vakfotografen voorstaan en waarbij de ideële belangen uiteraard een zeer ondergeschikte rol spelen en dan nog op die van de massa moeten zijn afgestemd. Er is de G.K.F., de Gebonden Kunstenaars Federatie, die een groep fotografen herbergt en er is de oude N.F.K. Voor beide verenigingen geldt dat zij niet voldoende de kunstzinnige fotografen in Nederland vertegenwoordigen. Het huidige, voorlopige, bestuur van de N.F.K. wil trachten door de thans ingezette actie de N.F.K. tot een representatieve vereniging om te vormen. Dit blijkt nodig omdat aansluiting bij de G.K.F, voor velen op bezwaren stuit. Niettemin wordt de door de fotografen van de G.K.F, vertegenwoordigde richting in de fotografie zeer belangrijk geacht (…). De N.F.K. moet al degenen opnemen die in ons land fotografisch werkzaam zijn en tonen daarin in artistiek opzicht capaciteiten te hebben…” Daarnaast had de vernieuwde NFK de taak om te “voorkomen dat het artistieke peil van de fotografie in ons land verwatert.” Immers: “De aanzienlijke verbreiding van de fotografie heeft haar goede zijden, maar brengt het gevaar mee dat men tussen het vele kaf het koren niet meer terugvindt.” De doelstelling bleef heel algemeen en was in grote lijnen overgenomen van de oude NFK.

Circa negentig fotografen, onder wie alle leden van de NFK en de fotogroep van de GKf, werden aangeschreven. Woldringh had nog steeds niet definitief afstand gedaan van het idee van een brede organisatie.

De aangeschreven fotografen werd verzocht met tien foto’s aanwezig te zijn tijdens een bijeenkomst op 8 februari 1949 in de zalen van Pulchri Studio in Den Haag. Zevenendertig fotografen gaven gehoor aan deze uitnodiging. De foto’s werden, gegroepeerd naar inzender, aan de wand tentoongesteld, waarna de aanwezigen de vijf beste collecties aanwezen. Deze vijf fotografen, Meinard Woldringh, Mathieu Koch, Pim van Os, Nico Zomer en Cas van Os, werden ter plekke benoemd tot jurylid. Zij kregen de opdracht de overige inzendingen te beoordelen en te bepalen aan wie het tijdelijke lidmaatschap verleend kon worden. Deze regeling was overigens niet van toepassing op inzenders van de oude NFK: zij kregen automatisch het tijdelijk lidmaatschap.

Bepaald was, dat zij die nu het tijdelijk lidmaatschap hadden verworven, binnen een termijn van vijf jaar – vóór februari 1954 – met een uitgebreidere collectie van vijfentwintig foto’s het kernlidmaatschap moesten zien te behalen. Lukte dat niet dan verviel het lidmaatschap.

Tijdens de bijeenkomst in Pulchri Studio maakte Woldringh bekend dat de plannen voor samenwerking met de fotogroep van de GKf nu definitief van de baan waren, omdat de GKf-fotografen niet de artistieke doelen voorop wilden stellen, doch werk wilden maken en afleveren dat aan de opdracht beantwoordde en op zichzelf in opzet en uitvoering verantwoord was. Hier bleek dus duidelijk, dat de samenwerking niet alleen op grond van het destijds door het hoofdbestuur van de GKf gehanteerde argument van de toelatingsbepalingen mislukt was. De functie die aan het medium fotografie werd toegeschreven heeft wel degelijk een bepaalde, mogelijk zelfs een bepalende rol gespeeld.

De fototijdschriften waren enthousiast over de heropgerichte NFK. Er heerste aanvankelijk echter ook enige ongerustheid in kringen van de amateurfotografenverenigingen: veel vooraanstaande amateurfotografen zouden het lidmaatschap van de NFK verkiezen boven dat van de eigen club. Een kritische reactie kwam van Wijnand van Ophuijsen in Foto.[[5]] Hij sprak zijn zorg uit over het ontbreken van contact met critici en journalisten buiten de eigen vakwereld en signaleerde het gevaar, dat de nieuwe vereniging wederom geïsoleerd zou raken.

Op de jaarvergadering gehouden op 27 juni 1949 in Rotterdam werden de eerste drie kerncollecties van vijfentwintig foto’s geaccepteerd door de jury. De NFK had zijn eerste kernleden: Pim van Os, Willy Schurman en Meinard Woldringh.

Tijdens de eerste jaarvergadering van 27 juni 1949 werden de gewijzigde Statuten en het Huishoudelijk Reglement goedgekeurd. De nieuwe doelstelling werd als volgt geformuleerd: “De vereniging stelt zich ten doel het bevorderen van de scheppende fotografie, zowel naar binnen door het gezamenlijk streven naar verhoging van het fotografische peil, als naar buiten door het wekken van begrip voor goede fotografie.” De verwezenlijking van het doel zou moeten geschieden door het houden van voordrachten en tentoonstellingen en door “het tegengaan van alles wat de fotografie in discrediet kan brengen.” Een nadere duiding van het begrip ‘scheppende fotografie’ werd niet gegeven. De NFK zou zich ook niet langer meer bezighouden met specifieke vak- of brancheaangelegenheden. Dat werd het terrein van de in juni 1948 heropgerichte NFPV.

Het nieuwe reglement kende, naast ereleden en donateurs, aspirant- en kernleden. Van de aspirant-leden werd, naast een bijzondere aanleg voor de scheppende fotografie, verwacht dat zij instemden met de doelstelling van de NFK. Een aspirant-lid kon het kernlidmaatschap verwerven bij bewezen bijzondere aanleg en bekwaamheid voor de scheppende fotografie. Uit de bepalingen blijkt wel, dat de vernieuwde NFK strenge eisen wilde stellen aan het lidmaatschap. Vooral de bepaling dat het lidmaatschap zou vervallen indien niet binnen vijfjaar het kernlidmaatschap was behaald, was erop gericht minder actieve of minder ‘scheppende’ fotografen af te voeren. Een relatief groot aantal aspirant-leden heeft nooit het kernlidmaatschap behaald. Het lidmaatschap stond ook open voor amateurfotografen, maar hun aantal is altijd beperkt gebleven. De bestuursleden moesten echter allen beroepsfotograaf zijn, een bepaling die letterlijk uit de statuten van de vooroorlogse NFK was overgenomen.

Vergeleken met de aspirant-leden namen de kernleden een bevoorrechte positie in: zij waren de eigenlijke leden van de NFK. De aspirant-leden werden beschouwd als tijdelijke leden. De kernleden konden hun naam tooien met de letters NFK, aspirant-leden mochten deze titel niet voeren. Deze bepaling impliceerde, dat kernleden hun NFK-titel konden gebruiken voor bijvoorbeeld zakelijke doeleinden, hetgeen gelet op de zuiver ideële doelstelling van de vereniging verbazing wekt.

Ook de jury, die aspirant- en kerncollecties moest beoordelen, bestond uit kernleden. Op vergaderingen hadden kernleden een belangrijker stem dan aspiranten. Opmerkelijk is, dat geen eisen werden gesteld aan de continuering van het kernlidmaatschap: zodra het eenmaal verworven was, kon men het niet meer verliezen, het kernlidmaatschap was voor het leven. Het kende geen verplichtingen ten aanzien van activiteit of creatieve werkzaamheid. Door het ontbreken van dergelijke verplichtingen voor de kernleden werd vanaf de heroprichting van de NFK de mogelijkheid ingebouwd, dat fotografen na het behalen van het ‘kernlidmaatschap voor-het- leven’ af konden zakken tot een minder hoog creatief niveau.

Deze situatie zou pas vele jaren later als een bezwaar worden gezien.

De doelstelling van de NFK was zeer ruim omschreven en uitsluitend ideëel. Tot een theoretische onderbouwing is het nooit gekomen, zodat niet duidelijk wordt, hoe binnen de NFK over de functie van de fotografie werd gedacht. Veel leden waren vakfotograaf en in de praktijk dus veelal gebonden aan de eisen van de opdrachtgever. In de meestal smalle marges die de opdrachtgever toestond en in het zogenaamde vrije werk moest de praktische realisatie van de doelstelling gevonden worden.

In de praktijk bleek de NFK onder het motto scheppende fotografie geen homogeen gezelschap te verenigen. Er was ruimte voor verschillende soorten fotografie: reclame en industrie (Nico Zomer, Steef Zoetmulder, Jan Schiet, Bernard van Gils), portret (Cas van Os, Willy Schurman) en reportage (Victor Meeussen, Ed van Wijk) en voor uiteenlopende, persoonlijke ‘stijlen’. Elke fotograaf kon op zijn eigen wijze, volgens zijn eigen inzichten gestalte geven aan de scheppende fotografie. Binnen ieders specialisme en stilistische opvatting kwam scheppende fotografie in de praktijk neer op het streven naar ‘beter’, waardoor het werk kon uitstijgen boven het zuiver beroepsmatige niveau.

In de praktijk leidde deze diversiteit van opvattingen er toe, dat het beeld van de NFK als vereniging in belangrijke mate werd bepaald door de meest op de voorgrond tredende figuur: Meinard Woldringh. Zijn werk werd door de buitenwereld beschouwd als typerend voor de hele vereniging. Een typering die echter spoedig tot het vooroordeel zou gaan leiden, als zouden alle NFK’ers studiofotografen zijn met een sterke esthetische inslag.

De in principe uitsluitend ideële instelling, in combinatie met het openstaan voor uiteenlopende soorten fotografie en stilistische opvattingen, doen de vraag rijzen naar het bindende element in de NFK. Ieder had de gelegenheid hier zijn visie op de goede fotografie te toetsen aan de mening van gewaardeerde collega’s en zo nieuwe mogelijkheden te ontdekken, zowel op het gebied van het vakwerk als van het vrije werk. Daarin onderscheidde de NFK zich van de amateurfotografenverenigingen, waar te veel aandacht werd besteed aan bevestiging van conventies. De selectie voor het lidmaatschap moest streng zijn, zodat het vereiste kwalitatieve niveau gegarandeerd werd. Welke kwalitatieve normen de jury hanteerde, is niet na te gaan, omdat (vrijwel) niets op schrift werd gezet. Afhankelijk van de samenstelling van de jury konden de normen nog wel verschillen. Gelet op het feit dat de jury uit vakfotografen bestond, zal een degelijke, goed verzorgde techniek doorgaans zwaar in het oordeel hebben meegewogen.

Tijdens de eerste jaren van de ‘nieuwe’ NFK vonden weinig bijeenkomsten plaats, het contact bleef vrijblijvend en beperkte zich tot een kleine groep. In 1950 werd een collectieve inzending verzorgd voor de door Martien Coppens georganiseerde tentoonstelling Vakfotografie 1950 in het Stedelijk Van Abbemuseum te Eindhoven. Kleinere collecties werden tentoongesteld in Groningen, Breda en Maastricht. In Foto werd een tijd lang regelmatig aandacht besteed aan de NFK door middel van een geïllustreerde reeks artikelen over individuele NFK-kernleden.[[6]] Het werk van de NFK’ers werd ten voorbeeld gesteld aan de amateur. Daan Helfferich of J.J. Hens bezochten de bijeenkomsten, waarvan zij in Foto uitvoerig verslag deden.[[7]] Het is duidelijk, dat de NFK zich daardoor in de kring van de amateurfotografen een zekere naam verwierf. Verschillende malen verzorgden NFK-leden artikelen voor Foto, meestal na herhaald aandringen van de redactie. Dick Boer moest zo mogelijk nog meer moeite doen om een artikel los te krijgen voor Focus.

Het aantal leden nam in de eerste jaren niet of nauwelijks toe; wèl het aantal kernleden, vooral in 1951, toen het van vier naar twaalfsteeg.

Op 30 en 31 oktober 1952 bracht Edward Steichen, conservator van de fotoafdeling van het Museum of Modern Art in New York, een bezoek aan Amsterdam. Steichens bezoek hield verband met de voorbereiding van de tentoonstelling The Family of Man. In Amsterdam ontmoette hij, behalve de leden van de fotogroep van de GKf, een aantal NFK’ers op het atelier van Jan Schiet. Hoewel Steichen aanvankelijk had besloten foto’s van NFK-leden in The Family of Man op te nemen, werden uiteindelijk geen van de negen NFK-foto’s die hij had meegenomen tentoongesteld.

Een belangrijke praktische mogelijkheid om de eigen ideeën over (goede) fotografie uit te dragen en onder een breed publiek bekendheid te geven, was het deelnemen aan of het organiseren van tentoonstellingen. In 1952 werd ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de NFK in het Haags Gemeentemuseum de tentoonstelling Fotoschouw ’52 gehouden. De tentoonstelling moest een totaalbeeld geven van de prestaties op het gebied van de fotografie in Nederland. Om dat beeld zo veelzijdig mogelijk te maken, had Woldringh, die de organisatie van de tentoonstelling voor zijn rekening had genomen, de fotogroep van de GKf bereid gevonden om deel te nemen. Ook voor andere fotografen was deelname aan deze tentoonstelling mogelijk. Ter beoordeling van de individuele inzendingen werd een beoordelingscommissie benoemd, waarin zitting hadden: L.F.J. Wijsenbeek (directeur van het Gemeentemuseum), K.F. Schuurman (conservator van de afdeling moderne kunst) en de fotografen Martien Coppens, Paul Huf en Meinard Woldringh.

Van eenenvijftig fotografen, onder wie eenentwintig leden van de NFK, werd werk tentoongesteld. De GKf werd vertegenwoordigd door elf fotografen.

Om de ontwikkeling van de fotografie in Nederland van 1900 tot 1950 te illustreren werd een keuze gemaakt uit de collectie van Auguste Grégoire te Voorburg en werden foto’s getoond van Kiljan, Schuitema en Zwart. Daarnaast waren er individuele inzendingen, een collectie wetenschappelijke foto’s van Philips en een selectie van de Nederlandse Vereniging van Fotojournalisten. Fotoschouw ’52 moet worden beschouwd als de eerste belangrijke manifestatie van de NFK als groep naar buiten. De inleiding van de catalogus van Fotoschouw ’52 opent met een paar obligate zinnen van Meinard Woldringh, waarin hij stelt dat de fotografie meer dan alleen op praktisch nut gericht kan zijn. Een duidelijke stellingname ontbreekt. Dit verschilt duidelijk met de inleiding van Jurriaan Schrofer in de catalogus van de GKf-tentoonstelling Foto ’48 enige jaren eerder, waarin hij benadrukt dat de visie van de fotograaf essentieel is bij de uitbeelding (niet: afbeelding) van de realiteit. De foto wordt zo de concretisering van een visie op die realiteit.

Naar aanleiding van Fotoschouw ’52 besprak Dick Boer in Focus een aantal geëxposeerde foto’s in lovende bewoordingen.[[8]] In Foto hield Daan Helfferich zijn lezers voor dat de NFK zeker geen ivoren toren was; de NFK’ers waren, zo stelde hij, kunstenaars die, zoekend en eliminerend, het wezenlijke van het fotografische medium trachten te doorgronden en daarbij steeds opnieuw hun maatstaven verleggen.[[9]] Een persoonlijke en uiterst kritische reactie kwam van Piet Zwart.[[10]] Niet alleen had hij bezwaar tegen de samenstelling van de historische afdeling, die hij “onvoldoende gekarakteriseerd” vond, maar vooral tegen de mentaliteit die uit de tentoonstelling als geheel sprak. “De camera is geen bonbonnière, mijne heren; ze kan een wapen zijn in de strijd van de mensheid om bevrijding uit (zorgvuldig onderhouden) onwetendheid, angst en armoede.” Van een dergelijk gebruik van de fotografie was, volgens Zwart, op de Fotoschouw ’52, op een enkele uitzondering na, niets te zien. Naar het oordeel van Piet Zwart vertoonde de fotografie na de Tweede Wereldoorlog opnieuw een voorkeur voor het ‘mooie plaatje’. Ook bij de NFK speelde esthetiek een rol. Zwart zag echter over het hoofd, dat de ‘nieuwe esthetiek’ van de vakfotografen van de NFK met zuiver fotografische middelen gerealiseerd werd en dus niet vergelijkbaar was met de kunstfotografie rond de eeuwwisseling. Fotoschouw ’52 werd, niet in het minst door het grote aantal bezoekers, een zeer geslaagde herdenking van het 50-jarig bestaan van de NFK.

De viering van het vijftigjarig bestaan zou intern nog een lange nasleep krijgen. Op 18 en 19 oktober 1952 werd voor de leden een weekend georganiseerd in De Tempel in Rotterdam-Overschie, om het jubileum in eigen kring te vieren. Tijdens de eerste avond werden films vertoond: twee van Bernard van Gils en Dreams that money can buy (1946) van Hans Richter. De volgende dag stonden achtereenvolgens op het programma: een inleiding over naaktfotografie aan de hand van een artikel van John Kooy; Cor van Weele over zijn ervaringen bij het maken van een portret; Godfried Bomans over negentiende-eeuwse en moderne portretten en Paul Citroen over de vorm van de foto.

Tijdens het weekend en in zijn verslag ervan in Fotografie leverde Martien Coppens kritiek op de hele gang van zaken rond de bijeenkomst in De Tempel. Hij verbaasde zich over de onderlinge reportagewedstrijd, waarvoor bovendien een beker was uitgeloofd. Hij stelde dat de NFK bij de heroprichting in 1949 toch juist radicaal had gebroken met de salonfotografie en de daarmee samenhangende wedstrijden, prijzen en onderscheidingen. De kern van Coppens’ kritiek betrof echter vooral het naar zijn idee onbevredigende verloop van de discussies naar aanleiding van de aangesneden onderwerpen. Hij verweet de NFK’ers onvoldoende gedrevenheid en te weinig theoretische kennis van de geschiedenis van de fotografie.

Het bestuur was woedend over het optreden van Coppens tijdens de bijeenkomst en over het kritische verslag. In een niet-geplaatst artikel bestreed Woldringh Coppens’ visie, dat er binnen de NFK onvoldoende innerlijke drang was en uitsluitend geldingsdrang.[[11]] Volgens Woldringh konden beide niet gescheiden worden: geldingsdrang kan een prikkel zijn tot creatieve activiteit en omgekeerd is innerlijke drang vaak het gevolg van een behoefte om zichzelf op de voorgrond te plaatsen. Coppens had zich dermate geërgerd aan het bekrompen standpunt van het bestuur, dat hij zijn lidmaatschap inmiddels had opgezegd. Deze situatie veroorzaakte een crisis in de NFK.

Opmerkelijk is dat Woldringh en Coppens eigenlijk op één lijn zaten. Dat blijkt wel uit een stuk van Woldringh voor een vergadering in januari 1953, getiteld ‘Bestaansrecht – plicht NFK’, waarin hij het gevoerde beleid van het bestuur op belangrijke punten veroordeelde. Het bestuur hield niet voldoende de ideële doelstelling in het oog en trachtte de NFK zoveel mogelijk te zien als een belangengroep, die de leden vakfotografen een belangrijke mate van bestaanszekerheid moest garanderen. Woldringh stelde, dat de NFK juist – en uitsluitend – als ideële vereniging een functie zou kunnen hebben, want “zakelijkheid en kunstzinnigheid gaan slecht samen.” Ook als vriendenkring vond hij de NFK geen recht van bestaan hebben, omdat dan een bijkomstigheid tot hoofddoel zou worden verheven. Binnen de NFK moesten de leden door uitwisseling van ervaringen hun inzicht verruimen; voor sommigen was er meer te geven dan voor anderen. Daarom had het bestuur Coppens nooit mogen laten vertrekken. Impliciet zegde Woldringh met dit stuk zijn vertrouwen in het bestuur op. Het bestuur, Willy Schurman, Bernard van Gils en Leen van Oudgaarden, trad tenslotte af in 1953.

Het nieuwe bestuur [[12]] hield in juli een enquête onder de leden, waarin zij een oordeel vroeg over het functioneren van de NFK als ideële vereniging. Ook wilde het bestuur weten hoe de leden dachten over het scheppen van een commerciële belangensfeer. Het nieuwe bestuur, bij monde van Woldringh, wilde door middel van de vragenlijst de beide opvattingen binnen de NFK duidelijk uitgesproken krijgen. Aangezien slechts negen leden (waaronder Coppens!) reageerden op de enquête bleef de representativiteit gering. De NFK als commerciële club werd gunstig beoordeeld door Bernard van Gils, Willy Schurman (“In deze tijd een harde noodzaak”) en Nico Zomer. De laatste ging uitvoerig in op de “voelbare scheiding (…) tussen de idealisten en de realisten” binnen de NFK. De groep realisten, waartoe hij ook zichzelf rekende, wilde bereikbare idealen nastreven en zag de fotografie niet als het “alleenzaligmakende” in hun leven. Zomer wilde vooral opdrachtgevers trachten te bereiken door het publiceren van foto’s, en dan geen artistiek verantwoorde maar zuiver toegepaste fotografie, die de “fotoverbruiker” nodig had. De realisten namen echter een minderheidspositie in. Verschillende leden voelden misschien wel voor een behartiging van de zakelijke belangen door de NFK maar vonden een dergelijke, directe koppeling aan de ideële doelstelling van de NFK toch ongewenst.

Tijdens de bijeenkomst in De Tempel en in de discussies daarna bleek voor het eerst hoe verschillend binnen de NFK over de fotografie werd gedacht. Eén groep zag de fotografie vrijwel uitsluitend als middel om het dagelijks brood te verdienen en hoopte daarin door de NFK gesteund te worden. De meerderheid wilde in de NFK nadrukkelijk geen commerciële sfeer scheppen. Zij kwamen in de NFK uitsluitend gedreven door de behoefte zich beeldend te uiten en in de overtuiging dat onderling contact daarbij een belangrijke stimulerende functie kon hebben. De opstelling van de NFK als ideële vereniging was relatief, want aan de ‘bereikbare idealen’ van de realisten werd in een aantal gevallen toegegeven. In internationaal en nationaal verband ijverde de NFK voor regeling van auteursrechten, respectievelijk via de Arbeitsgemeinschaft Europäischer Berufsphotographen (opgericht in 1953) en de Stichting Burafo (opgericht in 1956). Verder werd de prijzentabel van de GKf-groep gehanteerd. Deze min of meer zakelijke activiteiten werden, evenals het voeren van de Nf K-titel, verklaard met de motivering, dat zij indirect de ideële doelstelling zouden bevorderen. Immers, een fotograaf die goed wordt betaald voor zijn werk, wiens rechten worden gegarandeerd en die een reputatie heeft hoog te houden, zal steeds trachten zo goed mogelijk werk te leveren. Hiermee wordt zijn eigen zaak, maar ook het ‘goede doel’ gediend.

Op de 10de Internationale Focus-Salon in Amsterdam (1950) was een collectie foto’s te zien van Fotoform, een zestal jonge Duitse fotografen rond Otto Steinert. Tijdens de Focus-Salon kwam Steinert in contact met Martien Coppens en waarschijnlijk via hem met leden van de NFK. Deze contacten resulteerden in 1951 in een uitnodiging van Steinert aan de leden van de NFK om deel te nemen aan de tentoonstelling Subjektive Fotografie in Saarbrücken. De expositie vond plaats in de Staatliche Schule für Kunst und Handwerk, aan welke opleiding Steinert verbonden was. De NFK-inzending omvatte werk van: Gerrit Burg, Bernard van Gils, Frits Lemaire, Victor Meeussen, Cas van Os, Pim van Os, Jan Schiet, Meinard Woldringh en Steef Zoetmulder.

In het voorwoord van de catalogus schreef Steinert, dat het motto ‘subjektieve fotografie’ de nadruk wilde leggen op de persoonlijke inbreng van de fotograaf ten aanzien van de vorm en de inhoud van de foto. De aandacht ging daarbij vooral uit naar experimenten en nieuwe oplossingen, waardoor vorm gegeven werd aan een nieuwe visie. Subjektieve fotografie gaf uitsluitend het kader aan, waarbinnen allerlei soorten fotografie denkbaar waren. De tentoonstelling en de in 1952 verschenen publicatie hadden veel succes, vooral vanwege het internationale karakter en de gezamenlijke overtuiging dat er iets nieuws tot stand werd gebracht, na een periode van isolement vanaf de opkomst van het nationaal-socialisme. In 1954 organiseerde Steinert opnieuw een tentoonstelling, Subjektive Fotografie 2, in Saarbrücken. Ook op deze expositie was de NFK vertegenwoordigd; de inzending omvatte werk van Martien Coppens, Max Koot, Victor Meeussen, Emiel van Moerkerken, Cas van Os, Pim van Os, Huug Smit, Frans Vink, Ed van Wijk en Meinard Woldringh.

In de catalogus behorende bij deze tentoonstelling waarschuwde Steinert voor het gevaar van ‘Stillosigkeit’ en het verlies van niveau, veroorzaakt door het toenemende gebruik van de fotografie als beeldend middel. Hij onderkende het gevaar, dat sommigen de experimenten als het eigenlijk nieuwe zouden gaan zien en dat zo de beweging dreigde te verzanden. Vooral de minder creatieve fotograaf zou een dergelijke ‘stijl’ aanspreken. Over de tweede tentoonstelling was men in NFK-kring niet erg tevreden. Woldringh verweet Steinert verwarring gesticht te hebben door de keuze van een te weidse titel. In feite bleek de nadruk te liggen op de vormgeving: een zekere mate van abstractie, een geprononceerde zwart-wit werking, bewegingsonscherpte en andere fotografische ingrepen. Hij stelde vast dat Steinert vooral de formalisten aantrok, terwijl fotografen die de inhoud centraal stellen onvoldoende aan bod kwamen.

Naast de catologus kreeg ook Subjektive Fotografie 2 een vervolg in een boek met gelijkluidende titel. Bij een vergelijking tussen de foto’s in beide boeken blijkt, dat in het tweede boek inderdaad meer plaats is ingeruimd voor vormstudies, montages (positief of negatief), dubbeldrukken, ‘luminogrammen’, afdrukken van langs chemische of andere weg bewerkte negatieven en solarisaties.

In 1958 organiseerde Steinert voor de derde maal een tentoonstelling Subjektive Fotografie, tijdens de Photokina in Keulen. Er verscheen geen derde boek en de beweging leek veel aan vaart en invloed ingeboet te hebben. Subjektive Fotografie betekende voor de NFK een mogelijkheid om in een internationaal gezelschap te exposeren en nieuwe contacten te leggen. Het aanvankelijke enthousiasme voor de eerste tentoonstelling werd danig getemperd, toen bleek dat er – internationaal gezien – meer belangstelling was voor experimentele vormstudies. Die tendens vond weinig weerklank binnen de NFK, waar ‘degelijke’ techniek en ‘zuiver fotografische middelen’ op de eerste plaats kwamen. De naoorlogse abstracte schilderkunst die de motiefkeuze van veel fotografen beïnvloedde, werd nauwelijks gewaardeerd binnen de NFK. Daar bleef de gebondenheid aan de zichtbare ‘realiteit’ voortbestaan. Het ongeveer gelijktijdig met Subjektive Fotografie verdwijnen van verschillende buitenlandse groepen wijst op het tijdelijke (en tijdgebonden) karakter van die beweging. De noodzaak van het werken en naar buiten treden in groepsverband was ook verdwenen, omdat in het begin van de jaren vijftig individuele contacten weer gemakkelijk tot stand konden worden gebracht. In dat opzicht hoorde de NFK niet thuis tussen deze internationale groepen. De NFK is immers niet opgericht met de bedoeling te voorzien in een tijdelijke behoefte. De NFK heeft in Nederland in de eerste jaren na de heroprichting kunnen meedrijven op de golven van deze internationale beweging. Bij het geleidelijk wegebben daarvan ontstond binnen de NFK de behoefte aan een heroriëntatie.

Na de door Woldringh in 1953 afgedwongen bestuurswijziging, bleef de samenstelling van het bestuur tot 1962 ongewijzigd: Willy Schurman (voorzitter), Meinard Woldringh (secretaris) en Jan Schiet (penningmeester). Vanaf 1960 werd het bestuur uitgebreid tot vijf mensen. Twee jongere leden, Carel de Vogel en Jan Veenhuysen, hadden driejaar zitting in het bestuur. Veel invloed had deze verjonging van het bestuur niet. Het werd steeds duidelijker dat Meinard Woldringh de centrale figuur was, zonder wiens medeweten en instemming niets gerealiseerd kon worden. Hij organiseerde de bijeenkomsten, nodigde sprekers uit, onderhield contacten – nationaal en internationaal – met personen en instanties. Woldringh zat ook in de jury en had zo direct invloed op de samenstelling van tentoonstellingscollecties en op het al dan niet accepteren van nieuwe aspirant- of kernleden. Zijn persoonlijkheid, zijn manier van optreden en het feit dat hij door zijn werk een aparte plaats innam binnen de NFK zorgden ervoor dat zijn oordeel meer dan gerespecteerd werd. Bovendien verkeerde hij in de gunstige positie, dat hij als hoofd van de afdeling kleurenfotografie van de Nederlandse Rotogravure Maatschappij in Leiden, veel vrijheid kreeg om zich intensief met de NFK bezig te houden.

In 1954 waren vijf jaar verstreken sedert de heroprichting van de NFK. Volgens de Statuten moesten aspirant-leden in vijf jaar het kernlidmaatschap verwerven of anders verdwijnen. Op grond van deze regel liep het ledental terug van zesendertig in 1953 tot zevenentwintig – het dieptepunt – in 1956. Het aantal kernleden bleef echter constant of nam zelfs nog wat toe. De terugval in het ledental kwam dan ook vrijwel geheel voor rekening van aspirant-leden, die sinds 1949 niet tijdig het kernlidmaatschap hadden weten te behalen. De bijeenkomsten vonden met een grotere regelmaat plaats dan tijdens de eerste periode. Maandelijks, maar in de praktijk nooit meer dan zes a zeven keer per jaar, werd een bijeenkomst belegd in Den Haag. Een enkele keer vond de bijeenkomst elders plaats, bijvoorbeeld wanneer er gezamenlijk een tentoonstelling in het land werd bezocht. Een of twee keer per jaar werd een weekendbijeenkomst georganiseerd, vaak in een natuurgebied (Veluwe, Texel, Biesbosch). De bijeenkomsten bestonden steeds uit twee gedeelten: een ochtendprogramma met een vergadering, bespreking van collecties en juryrapportages. Het middagprogramma werd doorgaans gereserveerd voor een spreker van buiten de eigen kring, die zijn mening – al dan niet geïllustreerd – over een bepaald onderwerp kwam geven. Vaak werd sprekers gevraagd een mening te geven over meegebracht werk van de leden.

Belangrijke tentoonstellingen, waaraan de NFK deelnam, vonden in deze periode niet plaats, behoudens een expositie in het Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit in Leiden en – op uitnodiging van de fotogroep Iris – in 1958 een expositie in Antwerpen.

Het enthousiasme van de eerste jaren leek verdwenen; er had zich een duidelijke kerngroep gevormd, die maar heel geleidelijk in omvang toenam, zonder dat daar een stijgend aantal jonge aspirant-leden tegenover stond. Het bestuur functioneerde niet optimaal: verschillende keren drong Woldringh er op aan nieuwe mensen aan te trekken voor de bestuursfuncties. Besloten werd daarom een reorganisatie door te voeren om de kerngroep opnieuw tot activiteit te prikkelen.

Jan den Boestert stelde al in 1954 voor dat alle leden van de kerngroep jaarlijks vijf foto’s op tentoonstellingsniveau zouden overleggen. Deze ‘verplichte’ inzendingen moesten dan door de gehele kerngroep besproken worden. Het duurde nog bijna tien jaar, voordat dit voorstel op zeer beperkte schaal in de praktijk werd toegepast.

In 1958 was de situatie op een dieptepunt aangeland: een bijeenkomst in maart in Leiden stond vrijwel geheel in het teken van al dan niet doorgaan met de NFK. Het bestuur deed een dringend beroep op de leden om met concrete voorstellen te komen ter verhoging en verbetering van de activiteit. Den Boestert stelde simpelweg opnieuw voor: alle kernleden dienen jaarlijks minstens vijf foto’s op. tentoonstellingsniveau te overleggen. Binnen amateurfotografenverenigingen was een dergelijke bepaling overigens zeer gebruikelijk en meestal aan een bekroning gekoppeld. Den Boestert, die in die jaren bestuurslid was van de Haagse Foto Kring, suggereerde verder om de doelstellingen van de NFK dan maar in stemming te brengen; indien ze door de meerderheid van de leden zouden worden geaccepteerd in bestaande vorm, dan diende ieder zich van het bepaalde rekenschap te geven en zich actief met de scheppende fotografie bezig te houden. Tenslotte wees hij op de mogelijkheid van het publiceren van werk in Foto, hetgeen voor sommigen een stimulans zou kunnen zijn.

Ook Steef Zoetmulder wilde een verplichte jaarlijkse inzending door de kernleden van maximaal vijf foto’s. Deze foto’s zouden met cijfers, van o tot 10, gehonoreerd moeten worden. De inzenders die minder dan 30 punten voor hun inzending zouden verzamelen, zouden hun kernlidmaatschap verliezen en tot aspirant-lid worden gedegradeerd. Zoetmulder wilde ook de samenstelling en de functie van de jury aanpakken: in plaats van vijf vaste leden, wilde hij drie leden en twee reserves. Het oordeel van de juryleden zou ook niet meer bindend moeten zijn, doch slechts adviserend. De vergadering zou moeten beslissen, zowel over de toetreding van nieuwe leden, over aspirant-leden die het kernlidmaatschap trachtten te behalen, als over de jaarlijkse verplichte inzending van de leden van de kerngroep. Jan Veenhuysen, lid geworden in 1957, wilde de naam van de vereniging wijzigen en het woordje ‘kunst’ verwijderen. Hij vond bovendien dat de tweemaandelijkse bijeenkomsten een meer verplichtend karakter zouden moeten krijgen. Max Koot wilde regelmatig onderlinge opdrachten en opgaven, zoals dat vroeger ook wel eens was gedaan. Al in 1956 had Nico Zomer de bestaande situatie in de NFK ernstig gekritiseerd. Volgens hem had de NFK als vereniging de leden weinig meer te bieden. Door het nastreven van een ‘superperfectionisme’, hetgeen vooral duidelijk werd bij de jureringen, zou het merendeel van de goede vakfotografen afgeschrikt worden om zich voor het lidmaatschap aan te melden. Maar ook binnen de NFK zelfwas een sfeer ontstaan van “verwarring, wrok en teleurstelling”: de ambachtelijke en zakelijke aspecten van het vak kregen te weinig aandacht, de leden van de jury bleken zelden in staat hun oordeel over een foto redelijk te formuleren en de NFK had naar buiten toe sympathie en achting verloren. Zomer was vooral teleurgesteld, omdat er weinig ruimte meer leek te zijn voor de zuivere vakfotografie. Hij vond zich in zijn werkwijze te weinig gesteund door de NFK, waar steeds meer mensen leken te werken met ‘momentvangers-aan-een-riempje’. Zijn kritiek is voor een deel terug te voeren op de al gesignaleerde tegenstelling tussen ‘idealisten’ en ‘realisten’. Ook de weinig flexibele opstelling van vakfotografen tegenover nieuwe tendensen binnen het vakgebied speelde mee. De reportagefotografie en de kleinbeeldcamera hadden onmiskenbaar invloed op de vakfotografie: de studio was een minder belangrijke rol gaan spelen als het traditionele domein van de vakfotograaf. De NFK had Zomer niets meer te bieden. De meest ingrijpende suggesties kwamen van Martien Coppens. Hij wilde de NFK een andere, ruimere opbouw geven door het aspirant-lidmaatschap te laten vervallen en in plaats daarvan een algemeen lidmaatschap in te voeren. Het algemeen lidmaatschap kon verkregen worden door elke vakfotograaf die ‘smaakvol vakwerk’ maakte (dit ter beoordeling van de vijfkoppige jury). Niet-vakfotografen die de doelstelling ondersteunden, konden ook lid worden. De amateurs zouden moeten worden beoordeeld door de hele kerngroep, niet door de jury. Algemene leden die het kernlidmaatschap wilden behalen, moesten vijfentwintig foto’s overleggen, die dan door de hele kerngroep zouden worden beoordeeld. Jaarlijks diende elk kernlid vijf foto’s ter beoordeling van de overige leden van de kerngroep te overleggen. Indien deze collectie niet voldoende was, dan zou het kernlidmaatschap verloren gaan en resteerde de status van algemeen lid, overigens met behoud van de NFK-titel. Jaarlijks zou men met vijf foto’s kunnen proberen weer tot de kerngroep te gaan behoren. In geval van tentoonstellingen diende de kerngroep als jury op te treden.

Opvallend in alle vijf suggesties is, dat de activiteit bij de kernleden wordt gelegd; de positie van de aspirant- (en/of algemene) leden blijft onduidelijk en ondergeschikt, terwijl het toch voor de hand zou liggen juist deze groep, waar het verloop het grootst is, actiever bij de vereniging te betrekken. Op een bijeenkomst in juni 1958 werd het voorstel van Coppens door een meerderheid van de aanwezigen goedgekeurd en men benoemde een commissie die de Statuten en het Huishoudelijk Reglement op drie belangrijke punten wijzigde. Er werd een algemeen lidmaatschap ingevoerd voor kernleden die niet aan hun jaarlijkse verplichting voldeden. Het kernlidmaatschap werd voorbehouden aan de “algemene leden, die bewijzen actief te zijn op het gebied van de scheppende fotografie.” De tweede belangrijke wijziging, die ook volledig door Coppens is ingegeven, betrof de veranderde toelatingsvoorwaarden. Aanvankelijk heette het, dat men voor het aspirant-lidmaatschap tien foto’s, minimaal formaat 24×30 cm, moest overleggen. In het nieuwe Reglement werd expliciet de mogelijkheid geschapen, om in plaats van zwart-wit foto’s, tien kleurenfoto’s of tien dia’s aan de jury voor te leggen. Tenslotte werd ook tegemoet gekomen aan de onvrede van sommigen over het functioneren van de jury. De jury kreeg een meer adviserende functie en het bestuur nam de uiteindelijke beslissing. De voorgestelde naamsverandering werd ook doorgevoerd: Nederlandse Fotografen Kunstkring werd vanaf het begin van de jaren zestig Nederlandse Fotografen Kring, NFK.

De reorganisatie bleek in de praktijk averechts uit te werken. Weinig kernleden voelden er voor jaarlijks bewijzen van hun scheppende activiteiten te overleggen, met het risico daardoor uit de kerngroep gestoten te worden. De sfeer binnen de vereniging leek er niet in positieve zin door beïnvloed te worden. Het gevolg was dat verschillende kernleden volledig afzagen van het insturen van de vijf verplichte foto’s en zich steeds meer terugtrokken uit het verenigingsleven. Het algemeen lidmaatschap bleek slechts een papieren maatregel en daarom werd in 1964 een bindender formule voor de jaarlijkse inzending ontworpen: indien twee achtereenvolgende jaren niet werd ingestuurd, dan zou het lidmaatschap geheel vervallen. Hoewel er geen gevallen bekend zijn, waarin deze maatregel inderdaad is geëffectueerd (het zou voor oudere leden natuurlijk een uiterst pijnlijke situatie zijn geworden), illustreert deze maatregel enerzijds het falen van de eerder geformuleerde regels, maar anderzijds ook vooral de voor de NFK steeds problematischer wordende inactiviteit van bepaalde kernleden. De oorzaak van deze inactiviteit dient deels gezocht te worden in de hierboven aangegeven psychologische factor: de ‘onaantastbare’ positie van het kernlid werd opeens bedreigd. Aan de andere kant speelde ook mee, dat in 1960 de gemiddelde leeftijd van de leden van de kerngroep boven de vijfenveertig jaar lag. In 1964 werd ook de duur van het aspirant-lidmaatschap verkort. In het vervolg diende in twee jaar het kernlidmaatschap behaald te worden, in de hoop dat de jongeren zich daardoor actiever zouden opstellen, de kerngroep zou verjongen en de hele vereniging actiever zou worden.

Middenjaren vijftig kwamen de eerste contacten tot stand met Hans van de Waal,[[13]] hoogleraar/directeur van het Prentenkabinet / Kunsthistorisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Leiden. Hij bouwde een fotocollectie op als een uitbreiding van de bestaande verzameling prenten en tekeningen. Hij benaderde de GKf-fotografen en de NFK met de vraag, hoe in de toekomst de moderne fotografie op representatieve wijze in deze collectie vertegenwoordigd zou kunnen worden. De collectie Grégoire, die in het begin van de jaren vijftig was verworven, was vooral historisch en gaf een overzicht van de verschillende technieken, maar bevatte – zeker wat betreft eigentijdse fotografie – veel hiaten. Met de beide verenigingen en met de Bond van Nederlandse Amateur Fotografen Verenigingen (BNAFV) werd overeengekomen om jaarlijks werk van leden voor de collectie van het Prentenkabinet te verwerven. Van de Waal liet zich bij deze keuze steeds bijstaan door twee adviseurs van elke vereniging, waarbij dan telkens alleen het werk van leden van de betrokken vereniging werd beschouwd. Het contact tussen de afdeling Geschiedenis van de fotografie van het Leidse Prentenkabinet en de verschillende fotografenverenigingen bleef incidenteel. De NFK-adviescommissie, bestaande uit Martien Coppens en Meinard Woldringh, weigerde principieel iedere medewerking, omdat er geen of onvoldoende geld beschikbaar werd gesteld voor aankoop van foto’s. In de praktijk betekende deze situatie namelijk dat fotografen verzocht werd belangeloos, voor een representatief beeld van de Nederlandse fotografie, werk voor de verzameling af te staan. Het Prentenkabinet onderhield contacten met individuele fotografen die regelmatig, bijvoorbeeld naar aanleiding van een tentoonstelling of een publicatie, uitgenodigd werden voorbeelden van hun werk af te staan ten behoeve van de collectie, die zo gedurende de jaren vijftig toch snel groeide. Overigens onderhield de NFK in de persoon van Woldringh geregeld contact met Van de Waal, die bij enkele bijeenkomsten inleidingen verzorgde. In 1956 en 1957 kreeg de NFK de gelegenheid om in het gebouw van het Prentenkabinet / Kunsthistorisch Instituut aan de Kloksteeg te exposeren.

In februari 1958 gaf het Stedelijk Museum te Amsterdam een persbericht uit, waarin het plan werd aangekondigd om een fotocollectie op te zetten, met de nadruk op Nederlands werk vanaf 1950. De beheerder van de op te zetten collectie, L. Kloet, zou zich bij zijn werkzaamheden laten adviseren door een commissie van vier fotografen: Eva Besnyö, Carel Blazer, Ed van der Elsken en Cas Oorthuys. In een schrijven aan de NFK deelde Kloet mede, dat er afhankelijk van de maat van de foto een vergoeding gegeven zou worden voor elke ten behoeve van de collectie van het museum afgestane foto. Hoewel gelukkig met het initiatief van het Stedelijk Museum, ging de NFK opnieuw in principe niet akkoord met de voorgestelde vergoeding per foto. Hierover en over de suggestie van de NFK om het museum een collectie NFK-foto’s te schenken, had Meinard Woldringh een gesprek met Kloet. Het resultaat was, dat de vergoeding voor een afdruk iets werd verhoogd, hetgeen voor verschillende NFK’ers evenwel principieel onaanvaardbaar bleef. Mede hierdoor en door – opnieuw – de ‘eenzijdig georiënteerde’ adviescommissie [[14]] is er geen contact meer geweest tussen de NFK als vereniging en het Stedelijk Museum. Enkele individuele leden van de NFK gingen wel in op het voorstel van het museum en stonden werk af voor de collectie.

Op 9 juni 1954 kwam Pim van Os in Den Haag om het leven ten gevolge van een verkeersongeval. Bij de opening van een tentoonstelling van foto’s van Van Os op 28 oktober 1955 in het Prentenkabinet kon Willy Schurman bekend maken dat er geld bijeen was gebracht om een dertigtal foto’s van Pim van Os aan de collectie van het Prentenkabinet te schenken. Bij de inspanningen om het werk van Pim van Os voor het Prentenkabinet aan te kopen, werd steeds gewezen op de internationale erkenning die hij in korte tijd met zijn abstracte werk had gekregen en op zijn aandeel “in het prestige van de NFK in het buitenland.”[[15]]

In 1955 was binnen de NFK het plan opgevat om een boek uit te geven. Gedacht werd aan een platenboek, waarin per fotograaf een tekst en een aantal fotopagina’s moesten worden opgenomen. De belangstelling van de kant van de leden voor dit project leek aanvankelijk groot: een goed verzorgd boek zou immers ook een uitstekend visitekaartje kunnen zijn voor zakelijke relaties. [[16]] Veel leden zegden toe tweehonderdvijftig gulden te storten om een beginkapitaal te vormen, ter dekking van de initiële kosten. Verschillende malen moest het bestuur bij de betrokkenen erop aandringen om het toegezegde bedrag over te maken, omdat anders niet gestart zou kunnen worden met de onderhandelingen met de uitgever. In augustus 1957 was er eindelijk voldoende geld beschikbaar en kon de indeling van de beschikbare pagina’s met de deelnemers besproken worden. Inmiddels had Woldringh de afspraak gemaakt dat het boek in koperdiepdruk en tegen kostprijs uitgevoerd zou worden door de Nederlandse Rotogravure Maatschappij. De grafisch ontwerper Wladimir Flem zou de basis lay-out en het omslag verzorgen. Lambert Tegenbosch zou aan de hand van interviews met de deelnemende fotografen de teksten schrijven.

De uiteindelijke keuze van de op te nemen foto’s werd bemoeilijkt door de tweeslachtige opzet. Enerzijds moest het boek een beeld geven van de NFK als groep. Anderzijds werd uitgegaan van aparte secties per fotograaf. Iedere deelnemer kreeg een aantal pagina’s om naar eigen inzicht te illustreren. Verschillende fotografen twijfelden aan de wervende kracht van een meer homogene opzet. Andersom zou het boek als geheel veel van zijn waarde verliezen, indien het zou bestaan uit een aantal losse monografieën. Tenslotte werd toch besloten voor een individuele opzet, ongetwijfeld met het oog op de betere commerciële bruikbaarheid voor elke deelnemer afzonderlijk.

In 1959 lag het boek echter nog steeds ongedrukt bij de Rotogravure; de teksten waren gereed, de paginaschetsen gemaakt. Financieel leek de zaak nog niet helemaal geregeld en er werd nog steeds geschoven met de definitieve keuze van de foto’s. In 1960 overleed Leen van Oudgaarden en trok Bob de Wit zich terug uit het project. In 1961 overleed Guus van Houweninge, bedankte Martien Coppens voor het lidmaatschap en werd Max Koot afgevoerd van de ledenlijst wegens het niet tijdig behalen van het kernlidmaatschap. Het bleek onmogelijk het project te realiseren. Ook de Rotogravure had onder deze omstandigheden geen belang bij doorgang van het project. Pas in 1963 deelde Woldringh de overgebleven deelnemers mede, dat het NFK-boek definitief van de baan was. Het destijds bijeengebrachte geld werd teruggestort en de dummy, de teksten van Tegenbosch en het opnamemateriaal verdwenen in het archief. Het is duidelijk dat het boek wat betreft samenstelling geen sterk geheel zou hebben gevormd. Er is te weinig opvallend of verrassend werk, geen van de deelnemers springt er echt uit. Het eindeloze uitstellen, de onzekerheid over de definitieve keuze van de op te nemen foto’s en de financiële moeilijkheden betekenden het absolute einde van het boek, waarmee ook de mogelijkheid om als NFK iets ‘blijvends’ tot stand te brengen teniet werd gedaan.

In 1962 verscheen in Foto [[17]] een artikel van Jan den Boestert, waarin hij aangaf dat de vereniging behoefte had aan jonge, enthousiaste leden, vooral ook met het oog op het vervullen van bestuursfuncties. Den Boestert deed in het artikel een oproep aan de leden van de Haagse Rupture-groep [[18]] om in te zenden voor het lidmaatschap, omdat zij op grond van hun tentoongestelde werk een goede kans op acceptatie zouden maken. Door zijn toedoen meldden zich de vijf leden van de Rupture-groep aan voor het lidmaatschap en zij werden allen door de jury geaccepteerd. De jongeren drongen echter niet door tot het bestuur of de jury. In 1963 legden Carel de Vogel en Jan Veenhuysen hun bestuursfuncties neer, waarna Chris Broere en Fred Hazelhoffhun plaatsen innamen. De NFK begon de aansluiting te missen bij de ontwikkelingen in de fotografie en verloor aantrekkingskracht op jongeren. De individuele, sterk expressieve fotografie van iemand als Sanne Sannes, die dwars inging tegen het traditionele gebruik van de techniek en tegen alle esthetische conventies ten aanzien van het portret en het naakt, vond bijvoorbeeld geen enkele navolging bij de NFK’ers. Deze sterk persoonlijk getinte weergave van de werkelijkheid speelde bij veel fotografen in de jaren zestig een belangrijke rol. De gebruiksmogelijkheden van de fotografie werden uitgebreid; de foto werd steeds vaker toegepast binnen een groter geheel van audiovisuele middelen. Daarbij kwam dat ook beeldende kunstenaars gebruik gingen maken van het medium fotografie. Deze ontwikkeling drong in de tweede helft van de jaren zestig ook door in de amateurfotografie. Experimenten met donkere-kamer-technieken leidden tot een aanzienlijke uitbreiding van de creatieve mogelijkheden. De belangstelling van de kant van de amateurs voor de sterk individueel getinte, niet-realistische fotografie, werd zeker gestimuleerd door deze, vooral ook langs technische weg te realiseren nieuwe mogelijkheden.

De jongere generatie reportagefotografen van de GKf vertoonde een sterkere betrokkenheid met bepaalde situaties dan met incidentele gebeurtenissen. Niet de uiterlijke verschijningsvorm, maar de achter- en dieperliggende oorzaken werden in de foto’s belicht. Ze kozen veel directer partij door onderwerpen uitvoerig fotografisch te documenteren en steeds verschillende aspecten van een situatie aan de orde te stellen. De fotograaf ging weer mee op de barricaden, net als in de jaren dertig.

Ook de toegepaste fotografie veranderde in deze periode. De kleurenfotografie kreeg ruime toepassing in de reclame. De persoonlijke inbreng van de fotograaf werd groter: het ging niet langer uitsluitend om het voorwerp sec, maar om een persoonlijke interpretatie ervan, waardoor het voorwerp een extra dimensie kreeg. Een goed voorbeeld van deze gewijzigde opvatting is het maandblad Avenue, dat vanaf het midden van de jaren zestig ruimte bood aan deze nieuwe vorm van toegepaste fotografie.

In het algemeen geldt dat er vanaf de jaren zestig in Nederland een duidelijke scheiding ontstond tussen de niet in opdracht werkende professionele fotograaf en de vakfotograaf. De ongebonden fotograaf werkte op eigen initiatief aan een project om pas in tweede instantie naar de verkoopbaarheid van zijn werk te kijken. De vakfotografen waren afhankelijk van een opdracht en het overgrote deel van hun werk ontstond in de gebonden, commerciële sfeer.

In de ontwikkeling die de fotografie in de jaren zestig doormaakte, ging de NFK niet mee. De leeftijd van de leden van de kerngroep (en de jury) leidde ertoe, dat men zich steeds meer op zijn eigen verouderende standpunten over goede fotografie ging vastleggen. De natuur werd het meest geliefde thema, hetgeen verklaard kan worden vanuit de behoefte om aan de realiteit te ontsnappen, de realiteit vooral van een sterk veranderende fotografie. Zowel de tendens van de strikt individuele werkelijkheidsbeleving (Sanne Sannes), als de geëngageerde reportage, maar ook de toegepaste fotografie van een fotograaf als Boudewijn Neuteboom, vonden in het gunstigste geval waardering, maar zeker geen navolging bij de leden van de kerngroep. Daarom was het voor de jongere leden vrijwel onmogelijk om binnen de kring door te breken. Hun werk, dat in meer of mindere mate verwant was aan of beïnvloed door de nieuwe ontwikkelingen, werd niet voldoende erkend. Daardoor bleef de behoefte om zich voor de NFK in te zetten uiterst gering.

Bovendien was de maatschappelijke positie van de fotograaf aan het veranderen. Hoewel fotografie als zelfstandige kunstvorm nog niet door het ministerie van CRM werd erkend, werden er wel mogelijkheden gezocht door fotografen om ook buiten de commerciële sfeer opdrachten uit te voeren. Er was kortom een situatie aan het ontstaan, waarin het lidmaatschap van een vereniging geen duidelijk voordeel meer bood. De kansen voor een ‘ongeorganiseerde’ fotograaf waren gelijk aan die van een in een vereniging werkende.

Het zestigjarig bestaan van de NFK werd in 1963 gevierd met een tentoonstelling in De Waag in Nijmegen. Bij deze tentoonstelling bleek uit de keuze van de geëxposeerde foto’s opnieuw de voorkeur voor het landschap. Dat ook de jongeren vooral landschappen en portretten toonden, was waarschijnlijk een gevolg van de voorkeur van de jury. Op 9 oktober 1968 overleed Meinard Woldringh plotseling tijdens zijn werk aan de Academie Sint Joost in Breda. Daarmee viel de motor van de NFK weg. Chris Stapels nam een aantal maanden het voorzitterschap waar, Dick van Beurden was secretaris en Fred Hazelhoff penningmeester. In maart 1969 werd een vergadering belegd over het voortbestaan en de status van de NFK. Schurman en Hazelhoff hadden in de tussenliggende periode overleg gepleegd met het bestuur van de NFPV over de mogelijkheden van opname van de NFK in het grotere verband van de vakvereniging. Het was duidelijk dat de NFK als zelfstandige vereniging geen bestaansmogelijkheden meer had. Door strenge selectie van aankomende leden was de kring weliswaar ‘select’ gebleven, maar er was ook een duidelijke bloedarmoede ontstaan.

Tijdens de ledenvergadering in maart machtigden de leden het bestuur om verdere onderhandelingen met de NFPV te starten, om te komen tot een vorm van samengaan. In april werden de leden van de resultaten van deze onderhandelingen op de hoogte gesteld en werd besloten dat de NFK in de NFPV zou worden opgenomen, onder de naam ‘Creatieve werkgroep NFK’.[[19]]

Het is duidelijk dat de NFK vooral in het begin van de jaren vijftig een rol heeft kunnen spelen in de Nederlandse fotowereld. Er werd een tegenwicht gevormd tegen de ‘eenzijdig georiënteerde’ reportagefotografen van de GKf-groep. Er werd aanvankelijk contact onderhouden – vooral door de inspanningen van Woldringh, die mogelijkheden zag voor een grote vereniging van creatief werkzame fotografen – , dat zich echter hoe langer hoe meer ontwikkelde tot een zich-tegen-elkaar-afzetten. Het was niet zozeer een botsing tussen personen, maar tussen vertegenwoordigers van twee richtingen, overtuigd van de artistieke mogelijkheden van hun medium. In de eerste jaren was de NFK een volwaardige ‘tegenspeler’ van de GKf. Daarna werd de betekenis van de NFK voor de Nederlandse fotografie minder: het standpunt werd te star, te elitair, daarbij was de actieve groep te klein geworden. Dat de NFK de jaren vijftig overleefde, is vooral te danken aan de inspanningen van Meinard Woldringh. Hij was min of meer de verpersoonlijking van de vereniging.

Ledenlijst NFK 1949-1968

De jaartallen die tussen haakjes zijn geplaatst duiden op de periode van het kernlidmaatschap.

Beek, Frans

1957-1960

Beurden, Dick van

1967-68

Blokland, Wim

1955-1959

Boer, Noud van den

1957-1961

Boestert, Jan den

1949-1968 (1951-1968)

Boon, Pieter

1968

Boonstra, Herman

1949-1955

Bosch, Mick van den

1949-1951

Broek, Jac. ten

1954-1956

Broere, Chris

1962-1968

Bundt, Livinus van de

1958-1963

Burg, Gerrit

1951-1957

Coppens, Martien

1950-1961 (1955-1961)

Diepen, Rees

1960-1965

Dordrecht, Hans van

1957-1961

Dullaart, Pieter

1963-1968

Duyne, Karel

1959-1964

Echtermeyer, Roel

1949-1954

Emmens, Wim

1968

Gallas, Eddy

1949-1953

Gast, Robert de

1958-1959

Gils, Bernard van

1949-1968 (1951-1968)

Goertse, A.

1949-1954

Grelsam, J. Simon

1958-1960 (1958-1960)

Groot, Godfried de

1949-1954

Hamelberg, Jack

1949-1951

Harbrink,Jan

1949-1953

Hazelhoff, Fred

1962-1968 (1963-1968)

Henderik,Jan

1968

Hens, J.J.

1949-1953

Henstra, Taeke

1967-1968

Heusden, Wouter van

1965-1968

Hoopen, Bert ten

1959-1963

Houweninge, Guus van

1954-1961 (1959-1961)

Huysen, Joh.

1949

Jong-Douw, Miek de

1949-1953

Koch, Mathieu

1949-1952

Koot, Max

1951-1960

Kretschmar, Jaap van

1959-1964

Lahaye, Frans

1949-1950

Lamain, Ies

1949-1953

Lanting, Dick

1949-1968 (1955-1968)

Laufer, Frank

1960-1962

Lemaire, Frits

1951-1957

Lenarts, Koen

1955-1957

Maarseveen, Dick van

1949-1950

Meeussen, Victor

1949-1968 (1951-1968)

Meijboom, Marius

1949-1954

Meyer, Theo

1963-1964

Minné, Marcel

1962-1968 (1966-1968)

Moerkerken, Emiel van

1953-1955

Mokveld, Peter

1963-1967

Monshouwer, Frits

1953-1968 (1961-1968)

Muns, Emil

1949-1951

Noordhoek, Wim

1960-1966 (1960-1966)

Os, Cas van

1949-1968 (1951-1968)

Os, Pim van

1949-1954 (1949-1954)

Ouden, Fred den

1964-1968 (1964-1968)

Oudgaarden, Leen van

1949-1960 (1951-1960)

Schiet, Jan

1949-1964 (1951-1964)

Schreiner, Hans

1949-1956

Schurman, Willy

1949-1968 (1949-1968)

Smit, Huug

1949-1968 (1957-1968)

Speekhout, G J.

1949-1954

Stapels, Chris-Paul

1962-1968 (1966-1968)

Steenhuis, Haven

1962-1967

Veenhuysen, Jan

1957-1961

Verburg, Adri

1958-1963

Vink, Frans

1949-1967 (1950-1967)

Vogel, Carel de

1956-1968 (1960-1968)

Waarbeek, Jan Herman ter

1966-1968

Waisvisz, G.A.

1949

Weele, Cor van

1953-1958

Wéry, André

1949-1954

Westerman, Erik

1962-1967

Wiegman, Lies

1955-1968 (1962-1968)

Wit, Bob de

1954-1968 (1961-1968)

Woldringh, Meinard

1949-1968 (1949-1968)

Wijk, Ed van

1951-1968 (1953-1968)

Zoetmulder, Steef

1949-1968 (1951-1968)

Zomer, Nico

1949-1968 (1951-1968)

Documentatie

Bibliografie

Francis Kramer, De N.F.K. in het verleden en in het heden, in Foto 1 (april 1946) 4, p. 50.

Auteur onbekend, Kort verslag van de jaarvergadering van den Nederlandsche Fotografen Kunstkring, in Foto 1 (augustus 1946) 8, p. 125.

J. de Kreuk, Wat beoogt de Nederlandsche Fotografen Kunstkring?, in Foto 1 (oktober 1946) 10, p. 160.

D.H. (= D. Helfferich), Nederlandse Fotografen Kunstkring, in Foto 4 (februari 1949) 2,p. 69.

D.H., De Nederlandse Fotografen Kunstkring, in Foto 4 (maart 1949) 3, omslag, p. 82-83, 87-88, 91-92, 95-96, 99 (met foto’s).

Auteur onbekend, Nederlandse Fotografen Kunstkring, in Foto 4 (juni 1949) 6, p. 192.

W. van Ophuysen, Moeten er competente buitenstaanders in onze jury’s?, in Foto 4 (juli 1949) 7, p. 230, 232-234.

Auteur onbekend, De eerste drie kernleden van de Nederlandse Fotografen Kunstkring, in Foto 4 (juli 1949) 7, p. 249.

W. de Keizer, M. Woldringh N.F.K., in Foto 4 (september 1949) 9, p. 304-314 (met foto’s).

Auteur onbekend, Nederlandse Fotografen Kunstkring, in Foto 4 (november 1949) 11, p. 392.

D. Helfferich, Onder het spotlight Willy Schurman N.F.K., in Foto 5 (januari 1950) 1, p. 10-16 (met foto’s).

Auteur onbekend, Nederlandse Fotografen Kunstkring, in Foto 5 (maart 1950) 3, p. 81.

D. Helfferich, Pim van Os N.F.K. Een portretfotograaf wordt surrealist, in Foto 5 (maart 1950) 3, p. 90-96 (met foto’s).

Auteur onbekend, 22 Fotografen en 1 meisje. Speaking of pictures…, in Foto 5 (april 1950) 4, omslag, p. 121-132 (met foto’s).

W., Nederlandse Fotografen Kunstkring, in Foto 5 (juli 1950) 7, p. 228.

D. Helfferich, Het werk en de opvatting van Steef Zoetmulder N.F.K., in Foto 5 (november 1950) 11, p. 376-383 (met foto’s).

Auteur onbekend, N.F.K., in Foto 5 (december 1950) 12, p. 426.

H., Nederlandse Fotografen Kunstkring, in Foto 6 (februari 1951) 2, p. 32.

Auteur onbekend, Nederlandse Fotografen Kunstkring, in Foto 6 (april 1951) 4, p. 90.

Auteur onbekend, Nederlandse Fotografen Kunstkring, in Foto 6 (mei 1951) 5, p. 126.

Auteur onbekend, Vergadering Nederlandse Fotografen Kunstkring, in Foto 6 (juni 1951) 6, p. 158.

H., Een halve eeuw Nederlandse Fotografen Kunstkring. Belangrijke nationale tentoonstelling Fotoschouw 1952, in Foto 7 (mei 1952) 5, p. 122-129 (met foto’s).

Auteur onbekend, Het werk op de Fotoschouw 1952, in Focus 37 (7 juni 1952) 12, p. 236-237 (met foto’s).

Auteur onbekend, Analyse der platen. Fotoschouw ’52 N.F.K., Den Haag, in Focus 37 (7 juni 1952) 12, p. 240-244 (met foto’s).

H.J.H, den Boestert N.F.K., in Foto 7 (augustus 1952)8, p. 211-218 (met foto’s).

W. de Keizer, Victor Meeussen N.F.K., in Foto 7 (december 1952) 12, p. 333-340 (met foto’s).

Wouter de Keizer, Jan Schiet N.F.K., in Foto 8 (januari 1953) 1, p. 39-46 (met foto’s).

Jan Schiet, Edward Steichen in ons land, in Fotografie. Vakblad voor het fotografisch ambacht (januari 1953) 1, p. 1-2.

C. (= Martien Coppens), De N.F.K. in het Cultureel Centrum te Overschie, in Fotografie. Vakblad voor het fotografisch ambacht (januari 1953) 1, p. 3-5.

L. v. Bn., Ed van Wijk n.f.k. fotografeerde Nederland, in Foto 9 (juni 1954) 6, p. 170-174 (met foto’s).

J.H. den Boestert, De deur staat open bij de N.F.K., in Foto 17 (maart 1962) 3, p. 130-132.

Ingeborg Th. Leijerzapf (red.) Fotografie in Nederland 1839-1920, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1978, p. 75-79.

Evert Rodrigo, De Nederlandse Fotografen Kunstkring, in Els Barents (red.), Fotografie in Nederland 1940-1975, Den Haag (Staatsuitgeverij), 1978, p. 91-99 (met foto’s).

Ingeborg Th. Leijerzapf, Organisatie en ontwikkeling van de vakfotografie, in Flip Bool en Kees Broos (red.), Fotografie in Nederland 1920-1940, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1979, p. 5-20.

Tentoonstellingen

(NFK-groepstentoonstellingen en tentoonstellingen met NFK-inzendingen)

1949 Den Haag, Pulchri Studio, (oprichtingstentoonstelling).

1950 Eindhoven, Stedelijk Van Abbemuseum, Vakfotografie 1950.

1951 Saarbrücken, Staatliche Schule für Kunst und Handwerk, Subjektive Fotografie.

1951 Groningen, Pictura, (NFK).

1952 Breda, Stadhuis, (NFK).

1952 Den Haag, Haags Gemeentemuseum, Fotoschouw ’52.

1953 Maastricht, Kunstzalen De Jong-Bergers, Nederlandse Fotografie 1953.

1954/1955 Saarbrücken, Staatliche Schule für Kunst und Handwerk, Subjektive Fotografie 2.

1955 Eindhoven, Stedelijk van Abbemuseum, (NFK).

1956 Leiden, Prentenkabinet der Rijksuniversiteit Leiden, (NFK).

1957 Brussel, Galerie Aujourd’hui du Palais des Beaux-Arts, Images Inventées (rondreizende tentoonstelling).

1958 Antwerpen, Studio Hendrik de Braekeleer, Hedendaagse fotografie.

1963 Nijmegen, De Waag, (NFK).

1966 Apeldoorn, Gemeentelijke Van Reekum Galerij, Nederlandse Fotografen Kring.

1967 Brugge, Huidenvettershuis, (NFK).

1978/1979 Amsterdam, Stedelijk Museum, Fotografie in Nederland 1940-1975.

Bronnen

Leiden, Prentenkabinet, bibliotheek en documentatiebestand (NFK-archief ca. 1950-ca. 1969).

Noten

[1] Zie ook: Evert Rodrigo, De Nederlandse Fotografen Kunstkring: 1949-1970, een archiefonderzoek. Ongepubliceerde doctoraalscriptie kunstgeschiedenis, Prentenkabinet / Kunsthistorisch Instituut der Rijksuniversiteit te Leiden, december 1979, waarvan dit artikel een bewerking is.

[2] De vragenlijst werd verzonden aan: H. Bekman, Lood van Bennekom, Carel Blazer, Charles Breijer, Gerrit Burg, Martien Coppens, Foto Ehrlich, Bernard van Gils, J. Harbrink, Fons Hellebrekers, Jan Kamman, Mathieu Koch, Francis Kramer, Marius Meijboom, Cas Oorthuys, Cas van Os, Willy Schurman, G J . Speekhout, C. Weers, Steef Zoetmulder en Nico Zomer.

[3] Francis Kramer, De N.F.K. in het verleden en in het heden, in Foto 1 (april 1946) 4, p. 50.

[4] J. de Kreuk, Wat beoogt de Nederlandsche Fotografen Kunstkring?, in Foto 1 (oktober 1946) 10, p. 160.

[5] W. van Ophuysen, Moeten er competente buitenstaanders in onze jury’s?, in Foto 4 (juli 1949) 7, p. 233.

[6] Achtereenvolgens werden in Foto behandeld: Meinard Woldringh 4 (september 1949) 9, p. 304-314, Willy Schurman 5 (januari 1950) 1, p. 10-16, Pim van Os 5 (maart 1950) 3, p. 90-96, Steef Zoetmulder 5 (november 1950) 11, p. 376-383, Jan den Boestert 7 (augustus 1952) 8, p. 211-218, Victor Meeussen 7 (december 1952) 12, p. 333-340, Jan Schiet 8 (januari 1953) 1, p. 39-46 en Ed van Wijk 9 (juni 1954) 6, p. 170-174. In Foto 5 (april 1950) 4, p. 121 -132 werd uitgebreid verslag gedaan van een interne opdracht onder de titel ’22 Fotografen en 1 meisje’.

[7] Foto noemde zich in de jaren 1947-1958 onder andere “Officieel Orgaan van de Nederlandse Fotografen Kunstkring”.

[8] Auteur onbekend, Het werk op de Fotoschouw 1952, in Focus 37 (7 juni 1952) 12, p. 237 en Auteur onbekend, Analyse der platen. Fotoschouw ’52 N.F.K., Den Haag, in Focus 37 (7 juni 1952) 12, p. 240.

[9] H., Een halve eeuw Nederlandse Fotografen Kunstkring. Belangrijke nationale tentoonstelling Fotoschouw 1952, in Foto 7 (mei 1952) 5, p. 122-129.

[10] Brief van Piet Zwart, d.d. 16 september 1952, aan de Tentoonstellingscommissie, p/a Meinard Woldringh (archief Meinard Woldringh, Prentenkabinet Leiden).

[11] Als reactie op het artikel van Coppens zond Woldringh een stuk, getiteld ‘Hoor en wederhoor’ naar de redactie van Fotografie.

[12] Het nieuwe bestuur bestond uit Meinard Woldringh (secretaris), Jan Schiet (penningmeester), terwijl Willy Schurman terugkeerde als waarnemend voorzitter. Tot 1962 bleef de samenstelling van het bestuur ongewijzigd.

[13] Mattie Boom, Hans van de Waal: een plaats voor de fotografie, in Ingeborg Th. Leijerzapf (hoofdred.), Geschiedenis van de Nederlandse fotografie in monografieën en thema-artikelen, Alphen aan den Rijn/ Amsterdam (Samsom/ Voetnoot), afl. 8, 1988.

[14] In het begin van de jaren zestig maakte Lies Wiegman, na het vertrek van Ed van der Elsken, korte tijd deel uit van de adviescommissie.

[15] Naar aanleiding van de dood van Pim van Os spande Woldringh zich in voor de publicatie van een serie geïllustreerde artikelen, zoals bijvoorbeeld in: W. Jos de Gruyter, Nagedachtenis Pim van Os, in Fotorama 13 (mei/juni 1956) 3/II, p. 90-92; Frans L. Vink, Werk dat nog niet beëindigd had moeten worden, in Foto 9 (augustus 1954) 8, p. 236-240; M. Woldringh, Pim van Os, in Focus 39 (10 juli 1954) 14, p. 252-253.

[16] Het boek had als titel gekregen De 11 van de NFK vanwege het aantal deelnemers: Martien Coppens, Bernard van Gils, Guus van Houweninge, Max Koot, Victor Meeussen, Leen van Oudgaarden, Jan Schiet, Willy Schurman, Huug Smit, Bob de Wit en Meinard Woldringh.

Aanvankelijk hadden ook Gerrit Burg, Koen Lenarts (bedankte in 1957 voor het lidmaatschap), Cas van Os en Cor van Weele (bedankte in 1958) hun medewerking toegezegd. Nico Zomer wilde uit ontevredenheid over het gevoerde bestuursbeleid niet meedoen aan de publicatie.

[17] J.H. den Boestert, De deur staat open bij de N.F.K., in Foto 17 (maart 1962) 3, p. 130-132.

[18] De Rupture-groep werd gevormd door vijf studenten van de Haagse School voor Fotografie en Fototechniek, t.w. Marcel Minnée, Haven Steenhuis, Chris-Paul Stapels, Peter Mokveld en Eric Westerman. Zij exposeerden in groepsverband voor het eerst van 26 december 1961 tot 13 januari 1962 in de Leidse Boerhaave-zalen. De groep bestond nog korte tijd, maar verloor bestaansgrond, toen de leden in 1962 lid werden van de NFK.

[19] Op 19 september 1970 vond tijdens een ledenvergadering de feitelijke opheffing van de NFK plaats. De ‘Creatieve werkgroep’ hield een paar bijeenkomsten en leverde een bijdrage aan de totstandkoming van de herdenkingstentoonstelling van Meinard Woldringh in museum De Lakenhal te Leiden in 1971. Andere activiteiten van de werkgroep zijn niet bekend.