Jan Versnel
Adriaan Elligens
Extract
Eén van de bekendste Nederlandse architectuurfotografen is onbetwist Jan Versnel. Hij begon in 1947 als zelfstandig industrieel en technisch fotograaf, maar verlegde zijn werkterrein spoedig naar de architectuur- en interieurfotografie. Hij verwierf onder architecten en industrieel ontwerpers een grote klanten- en kennissenkring. Vele Nederlandse architecten en vormgevers die na de oorlog internationale bekendheid kregen, behoorden daartoe.
Biografie
1924 |
Jan Versnel wordt op 24 februari geboren als zoon van Frederik Hendrik Versnel, timmerman, en Hendrika Bertina Elizabeth van der Poel, in de Sumatrastraat 74 in Amsterdam Oost. |
1937-’40 |
Na de lagere school volgt hij de opleiding tot lithograaf aan de Grafische School in de Dintelstraat, waar hij in het laatste studiejaar onderricht krijgt in fotografie van B.F. Eilers. |
1941-’43 |
Aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in de Gabriël Metsustraat in Amsterdam volgt hij de reclameopleiding. Deze opleiding moet hij vanwege de oorlog onderbreken. |
1943-‘45 |
Hij duikt voor geruime tijd onder en werkt als landarbeider in de Noord-Oost Polder om aan de ‘Arbeitseinsatz’ te ontkomen. |
1946-’47 |
Jan Versnel voltooit zijn opleiding fotografie bij de arts/fotograaf Nico Jesse in Ameide. |
1948 |
Versnel vestigt zich zelfstandig in Amsterdam in de Gijsbrecht van Aemstelstraat 3, waar hij zijn woon/atelieradres heeft. |
1949 |
Hij betrekt een nieuw woon/atelieradres in de Valeriusstraat 111, Amsterdam-Zuid, |
ca. 1950 |
Op voorspraak van Eva Besnyö wordt hij lid van de GKf. |
1951 |
In februari worden de eerste interieurfoto’s (woonhuis van Aldo van Eyck aan de Binnenkant in Amsterdam) van Jan Versnel in het tijdschrift Goed Wonen gepubliceerd. |
1963 |
Vanaf mei neemt hij plaats in de redactie van Goed Wonen. Tot dan toe is dit tijdschrift één van zijn grote opdrachtgevers. Arjé Plas neemt de fotografie in Goed Wonen voor een groot deel van hem over. |
1966 |
Jan Versnel wordt op 27 april samen met Oscar van Alphen, Dolf Kruger, Philip Mechanicus en Paul Huf in het bestuur van de vakgroep fotografie van de GKf gekozen. Versnel wordt de nieuwe voorzitter. |
1968 |
Vanaf het derde nummer van Goed Wonen (maart 1968) maakt Versnel geen deel meer uit van de redactie (1968 is de eenentwintigste en laatste jaargang van dit tijdschrift). |
Hij krijgt een opdracht om te fotograferen voor het boek Adventure in Art; An International Group of Art Collections in Industrial Environment en hij reist daarvoor naar Afrika, Azië en Australië. |
|
1969 |
In de functie van voorzitter van de GKf maakt hij samen met Oscar van Alphen en Dolf Kruger deel uit van de Raad van Afgevaardigden van de Federatie van kunstenaarsverenigingen. |
1970 |
Versnel treedt af als voorzitter van de GKf ten gunste van de nieuw gekozen voorzitter Kors van Bennekom. Versnel blijft lid van het bestuur. |
1971 |
Jan Versnel neemt namens de GKf plaats in de Amsterdamse Kunstraad. |
Hij gaat samenwerken met zijn neef Fridtjof Versnel. Fridtjof volgde de opleiding fotografie aan de Rietveld Academie. |
|
Op 15 maart wordt Jan Versnel waarnemend docent aan de Rietveld Academie, samen met Hans Katan en Cees Heemskerk. |
|
1973 |
Per 1 mei krijgt Jan Versnel een vaste aanstelling als docent aan de Rietveld Academie. |
De kleurenfotografie wordt voor Versnel steeds belangrijker. Naast de bestaande zwart-wit doka, richt hij ook een kleurendoka in. Vooral Fridtjof specialiseert zich in kleurenfotografie. |
|
1983 |
Per 1 augustus komt er een einde aan Versnels docentschap aan de Rietveld Academie. Hij wijdt zich van nu af alleen aan fotografieopdrachten. |
1986 |
In opdracht van de Rijksvoorlichtingsdienst fotograferen Jan en Fridtjof Versnel en Cor van Weele het gerestaureerde Paleis Noordeinde in Den Haag. |
1989 |
Ten behoeve van de reeks van monografieën over Nederlandse architecten (Uitgeverij 010 te Rotterdam) fotografeert Versnel de architectuur van Alexander Bodon en van Jan Rietveld in haar huidige staat. Voor het overzichtsboek van het werk van de schilder Jan Sierhuis (SDU) verzorgt Jan Versnel de (kleuren)fotografie. |
2007 |
Jan Versnel overlijdt op 1 juli. |
Beschouwing
Binnenhuisarchitect Wil Bertheux noemde Jan Versnel ooit „de natuurlijke opvolger van zijn oudere collega’s Jaap d’Oliveira en Hans Spies”. Met deze typering plaatste hij Versnel in feite aan de top van de Nederlandse architectuur-, interieur- en meubelfotografie. Daarmee beweerde hij niet teveel. Behalve op architectuurfotografie legt Jan Versnel zich toe op reclamefotografie voor meubelindustrieën en rekent vele binnenhuisarchitecten tot zijn opdrachtgevers. Minder bekend is dat tot zijn specialisatie ook de fotografie van beeldhouwwerken en schilderijen behoort. Jan Versnel is nog steeds actief als fotograaf. Hij houdt zich op de hoogte van de ontwikkelingen in het vak. Menigmaal kan men hem aantreffen op de opening van een foto-expositie of een tentoonstelling die architectuur of vormgeving als thema heeft. Hij heeft in ruim veertig jaar een indrukwekkend oeuvre opgebouwd. Zijn archief omvat tussen de honderd vijftig- en tweehonderdduizend opnamen.
Versnel volgde geen afgeronde opleiding in de fotografie, maar verzamelde zijn kennis en ervaring op verschillende scholen en bij verschillende leermeesters. Omdat op de lagere school was gebleken dat hij goed kon tekenen, besloten zijn ouders hem naar de Grafische School te laten gaan. Het tekenen, naar model en naar de natuur, maakte toen nog een belangrijk onderdeel uit van het leerprogramma van deze school. Versnel volgde er de opleiding tot lithograaf. Deze opleiding bestond uit het reproduceren van zwart-wit en kleurafbeeldingen op lithostenen. Versnel is ervan overtuigd dat deze oefeningen in handvaardigheid hem hebben leren kijken en dat hij daar nu nog steeds de vruchten van plukt. Datzelfde geldt ook voor de modeltekenlessen. Zij gaven inzicht in de houding van het menselijk lichaam in rust en in beweging. Dat inzicht kwam hem later uitstekend van pas bij het maken van reclame-interieurfoto’s waarin modellen voorkwamen. Bij lange belichtingstijden moest de beweging op de juiste wijze worden bevroren, waarbij enerzijds de houding ‘natuurlijk’ moest zijn en anderzijds ook een beetje overdreven om beter te kunnen overtuigen.
Op de Grafische School kreeg Versnel voor het eerst onderricht in fotografie van de toen gerenommeerde fotograaf B.F. Eilers, die in december 1939 een aanstelling kreeg als leraar op deze school. Volgens de bestaande monografieën van Eilers heeft zijn docentschap niet lang geduurd, omdat het hem zou hebben ontbroken aan voldoende didactische kwaliteiten. Versnel is echter van mening dat Eilers, hoewel geen moderne fotograaf, wel een inspirerend docent was. Hij gaf wezenlijke en opbouwende kritiek en hij heeft Versnel voor wat de fotografie betreft de ogen geopend. Dankzij de inbreng van Eilers’ eigen fotoapparatuur had de Grafische School voor het onderricht de beschikking over één houten camera en twee lenzen.
Vrije fotografie was toen een nieuw onderdeel van het lesprogramma. Daarnaast was er de reproductiefotografie-afdeling, die van 1940 tot 1944 onder leiding stond van fotograaf J.P.C. Lauterslager. Het technisch fotografie onderricht op de school was zeer verouderd; er werd nog onderwezen in het aanmaken van natte platen (collodiumprocédé).
Na de Grafische School koos Jan Versnel als vervolgopleiding het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, waar hij de reclameopleiding volgde. Op dit instituut waren de mogelijkheden voor foto-onderricht niet veel groter dan op de Grafische School, omdat in de oorlogsjaren het fotomateriaal zeer schaars was. Hij kreeg er onder andere les in reclametekenen van Willem Papenhuijzen en van industrieel ontwerper W.C.J. (Wim) Jaarsveld. Vlak na de oorlog, waarin hij zijn opleiding had moeten onderbreken en enige tijd was ondergedoken, kreeg hij op dit instituut fotografielessen van Jaap d’Oliveira, die toen voor één dag in de week als docent was aangesteld.
Jan Versnel zocht na zijn opleiding een assistentschap bij een gevestigd fotograaf om zich verder praktisch te bekwamen. Hij kwam als medewerker in dienst bij de arts/fotograaf Nico Jesse in Ameide, die op het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs naar een assistent had geïnformeerd. Jesse was een modern ingestelde fotograaf. Hij bezat een complete Leica-uitrusting en werkte met flitsapparatuur, die hij in samenwerking met een fotohandelaar had ontworpen. Hij fotografeerde uiteenlopende onderwerpen: portretten van ex-studiegenoten of collega-artsen, maar ook bedrijfsreportages waarbij Jan Versnel hem hielp.
Jesse verkeerde in een mondain milieu. Dat oefende op de jonge Versnel een zekere aantrekkingskracht uit, maar aan de andere kant voelde hij zich er toch niet helemaal thuis. Tot de kennissenkring van Jesse behoorden onder meer Gerrit en Jan Rietveld. Jan Rietveld verbouwde de praktijk bij Jesse ten tijde van Versnels assistentschap.
Toen Versnel in 1947 het assistentschap bij Jesse opgaf en zich zelfstandig ging vestigen, stond voor hem vast dat hij een Leica moest aanschaffen om behoorlijk te kunnen werken. De doorzichtzoeker en het negatiefformaat vielen in de praktijk echter tegen. De mogelijkheden van de camera waren te beperkt voor hetgeen zijn opdrachten eisten. Via een Rolleiflex stapte hij over naar het 9×12 formaat van de technische camera, die hij sindsdien trouw is gebleven. Zijn eerste opdrachtgever was de firma Geveke in Amsterdam, die landbouwwerktuigen uit de Verenigde Staten importeerde. Van het geld van de opdracht kocht Versnel een technische camera met een 6.5 cm groothoeklens en een Raya vergrotingskoker met een verstelbare negatiefhouder. Deze heeft hij nog steeds in gebruik.
Versnel werkte tot 1960 met 15 DIN glasplaatjes. Daarna ging hij over op vlakfilm. Glasplaatjes hadden een belangrijk voordeel. Zij konden niet in de cassette ‘verschuiven’, zoals dat bij vlakfilm wel kon gebeuren door temperatuurwisselingen als gevolg van lange belichtingstijden bij slechte lichtomstandigheden.
Opdrachten voor kleurenfotografie kwamen pas na 1955. De eerste interieuropnamen in kleur maakte Jan Versnel voor meubelindustrie UMS, waarvoor hij samen met Benno Premsela catalogi samenstelde. Voor de machinefabriek Werkspoor maakte hij in die periode eveneens kleurenfoto’s ten behoeve van de jaarverslagen. Jan Versnel moest zich de kleurenfotografie proefondervindelijk eigen maken, omdat zijn opleiding daar niet in had voorzien. Het vroege kleurenmateriaal vergde bovendien enig improvisatietalent, omdat het niet van een constante kwaliteit was.
De samenwerking vanaf begin jaren zeventig met Fridtjof Versnel betekende een aanzienlijke verbetering op het gebied van kleurenfotografie. De kleurnegatieven werden voortaan in eigen beheer afgedrukt. Door niet langer afhankelijk te zijn van de inzichten en de al dan niet zorgvuldige afwerking van laboranten in de kleurenlaboratoria, kon er beter worden voldaan aan de kwaliteitseisen van de opdrachtgevers.
Een van de eerste opdrachten voor het fotograferen van architectuur kreeg Versnel van Gerrit Rietveld. Hij fotografeerde een fietsenstalling die Rietveld voor de Gemeente Utrecht had ontworpen.
De verdere specialisatie in architectuurfotografie kwam min of meer toevallig tot stand. In de naoorlogse jaren werd in Rotterdam veel gebouwd. Een architectuurfotograaf kon er een aardige boterham verdienen. Versnel maakte er op verzoek van architect B. Merkelbach een aantal opnamen van een nieuwbouwproject van Van den Broek en Bakema. Dit bureau was als gevolg van het bombardement op Rotterdam het volledige archief kwijtgeraakt. Versnels foto’s werden, ter stimulering van een nieuwe start, aan Van den Broek en Bakema aangeboden tijdens een vergadering van een groep gerenommeerde architecten (Van den Broek en Bakema, Merkelbach, Elling, Karsten, Van Tijen, Maaskant en anderen). De presentatie van de foto’s van Versnel op deze vergadering bleef niet zonder effect en resulteerde in meer foto-opdrachten.
Bredere bekendheid van zijn werk bereikte Versnel ook door publicatie van zijn foto’s vanaf 1951 in het jonge architectuurtijdschrift Forum. Forum besteedde vanaf de eerste jaargang (1946) veel aandacht aan goede architectuurfotografie en is altijd consequent geweest met de naamsvermeldingen van de betreffende fotografen. De belangstelling van de redactie reikte verder dan bouwkunst alleen. In 1948, in de nummers 3/4, wijdde zij (in het kader van de tentoonstelling Foto ’48 in het Stedelijk Museum te Amsterdam) een veertigtal pagina’s aan het werk van de vakgroepen grafici en fotografen van de GKf, waarvan Jan Versnel op dat moment evenwel nog geen lid was. Versnel was in de naoorlogse jaren overigens niet de enige architectuurfotograaf in Rotterdam. Foto Renes, J.A. Vrij hof, Gerrit Burg, Jan van Maanen en Steef Zoetmulder hielden zich eveneens met dit onderwerp bezig.
Jan Versnel voelde zich aangetrokken tot de kring van GKf-fotografen, die net zoals hij in Amsterdam woonachtig of werkzaam waren. Omstreeks 1950 meldde hij zich bij Eva Besnyö met het verzoek of zij hem wilde voordragen voor het lidmaatschap van de GKf. De kring van GKf-leden was toen nog erg klein: niet meer dan vijftien leden van wie de meesten vooral sociaaldocumentaire fotografie maakten. Versnel is altijd een toegewijd GKf-lid geweest en heeft veel bestuurlijke taken op zich genomen.
De GKf heeft een rol gespeeld in de opvolgingskwestie van haar lid Jaap d’Oliveira in 1971 aan de Gerrit Rietveld Academie (het vroegere Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs). Het bestuur van de academie vroeg de GKf (toen onder voorzitterschap van Kors van Bennekom) uit haar gelederen een commissie te vormen die in de opvolging van d’Oliveira zou kunnen adviseren. Van maart tot de zomervakantie zouden Jan Versnel en Hans Katan de leerlingen begeleiden. Jaap d’Oliveira was inmiddels met ziekteverlof vertrokken. De GKf wilde graag dat Carel Blazer, die deel uitmaakte van deze adviescommissie, als docent zou worden aangesteld. De commissie kon het onderling echter niet eens worden en Carel Blazer haakte af. Zonder voorspraak van de GKf bleven Versnel en Katan het docentschap waarnemen, omdat de Rietveld Academie toch haar keuze wilde maken uit fotografen in de GKf-gelederen. Versnel kreeg in 1973 een vaste aanstelling. Hoewel Jan Versnel twaalf en een halfjaar heeft les gegeven aan de Rietveld Academie is het docentschap hem, volgens eigen zeggen, nooit gemakkelijk afgegaan. Een struikelblok vond hij het gebrek aan motivatie en aan ideeën van de leerlingen om een opdracht tot een goed einde te brengen. Oplossingen kwamen veelal niet overeen met de gegeven opdracht en het verzoek om na een foute aanpak het nog eens over te doen om tot een beter resultaat te komen werd door de studenten al snel als strafwerk beschouwd. Men had het geprobeerd en daarmee was voor velen de kous af!
Een goede architectuurfoto is volgens Versnel een foto, waaraan de verhoudingen van het gebouw afgelezen kunnen worden. Een voorbeeld ter illustratie: toen Jan Versnel eens een aantal voor Dudok gemaakte opnamen (ten behoeve van een werkbezoek aan Frank Lloyd Wright in de jaren vijftig) aan de bouwmeester liet zien, liep deze opgetogen naar een ladekast. Hij haalde er een transparante perspectieftekening uit en legde hem op een van de foto’s. Zonder dat vooraf overleg was gepleegd paste de tekening van het bouwwerk volmaakt op de fotografische impressie.
„Een goede architectuurfoto vereist niet alleen inzicht maar vooral veel geduld. De ideale situatie is samen met de architect het gebouw te bezoeken, er om heen en er door heen te lopen om in gezamenlijk overleg het camerastandpunt te bepalen waarbij de architect soms ook meekijkt onder de doek”, meent Jan Versnel. Sommige architecten zoals Gerrit Rietveld en Maaskant vertelden bij hun rondgang op een openhartige wijze wat wel en wat niet geslaagd was aan het gebouw en wat beslist wél en wat beter niet gefotografeerd kon worden. Op die manier kreeg Versnel een bepaalde kijk op het onderwerp.
Tussen de foto’s van Jan Versnel en die van zijn oudere collega’s is duidelijk onderscheid te maken. De foto’s van Jaap d’Oliveira bijvoorbeeld zijn opvallend ‘leeg’ en neigen naar een zekere steriliteit. Elementen die niet ter zake deden werden uit de foto’s geweerd. Een wapperende was aan een etagewoning was voor d’Oliveira of Spies reden om te vragen of deze kon worden binnengehaald; zo niet, dan kwamen zij op een andere dag terug. Het kan zijn dat de betreffende architect debet was aan deze werkwijze. Gerrit Rietveld bijvoorbeeld wilde dat zijn architectuur tijdloos zou lijken en duldde daarom geen mensen in opnamen van zijn bouwwerken, omdat deze anders te gedateerd zouden zijn. Inconsequent genoeg had hij geen bezwaar tegen auto’s op de foto’s. In tegenstelling tot genoemde architectuurfotografen laat Jan Versnel in zijn foto’s wèl mensen zien, zonder dat daardoor overigens de aandacht van het hoofdonderwerp wordt afgeleid. Zijn foto’s zijn zelden leeg; dikwijls vullen de bouwwerken of delen daarvan het totale beeld, maar soms ook sluiten typische wolkenluchten de bovenzijde van het beeld af. Een sterke licht-donker-contrastwerking verlevendigt zijn foto’s.
Versnel is van mening dat het huidige ideaalbeeld van een architectuuropname anders is dan in de jaren vijftig tot zeventig. De functie lijkt te zijn veranderd. De voorkeur gaat nu uit naar glamourachtige foto’s die er smakelijk uitzien, maar die de neiging hebben hun doel voorbij te schieten omdat ze veel minder informatief dan aantrekkelijk zijn. Daarbij wordt ook over het hoofd gezien hoe belangrijk de documentaire waarde van de volgens de oudere opvatting gemaakte architectuurfoto’s kan zijn: gebouwen worden in de loop der jaren ingrijpend veranderd of verdwijnen zelfs geheel. De oorspronkelijke staat is dan nog slechts van foto’s af te lezen. Versnel sluit persoonlijke interpretaties bij opdrachten niet uit. Naast functionele foto’s maakt hij van zijn onderwerpen altijd een aantal ‘lefkieken’ (een onder fotografen gebruikte term), die een eigen visie op het gebouw weergeven.
Een lastig onderdeel van de architectuurfotografie is de interieurfotografie, omdat voor een goede overzichtsfoto maar een beperkt aantal camerastandpunten mogelijk is. Een eenvoudige oplossing is een hoog standpunt te kiezen en van daar uit een overzichtsfoto te maken. Versnel wil meer dan dat; hij tracht het beeld dat hij in geheugen heeft nadat hij een ruimte doorgelopen en in ogenschouw genomen heeft, op zijn matglas te projecteren.
Ook bij het fotograferen van meubels zoekt Versnel naar een andere dan gebruikelijke aanpak. Hij stelt het meubelstuk centraal in de foto, isoleert het van de omgeving en tracht door een grafisch patroon of door een opvallend perspectief in de beeldopbouw de vormgeving van het meubelstuk zo goed mogelijk tot uitdrukking te laten komen. Een voorbeeld van een kenmerkende basiscompositie in de fotografie van Jan Versnel in de jaren vijftig en zestig was een vlak voor de camera geplaatste stoel die het beeldvlak voor een derde vulde. Via een laag gekozen camerastandpunt ziet men, langs de stoel kijkend, een tweede exemplaar dat verder in de ruimte staat opgesteld. Dergelijke oorspronkelijke standpunten en dikwijls elegante oplossingen waren voor dit type vakfotografie in de jaren vijftig vernieuwend. Versnel vond met deze werkwijze goede aansluiting bij de eisen van zijn opdrachtgevers. De Nederlandse meubelindustrie richtte zich in die tijd door serieproductie op een nieuw en groter publiek en daarom moesten de foto’s van hun producten anders dan voorheen de aandacht trekken. Versnels foto’s hebben veel bijgedragen aan de populariteit van goed vormgegeven seriemeubelen. Hij fotografeerde deze niet alleen in opdracht van de meubelindustrie, maar ook van de Stichting Goed Wonen die zich de opvoedende taak had gesteld om het ‘betere’ interieur onder het Nederlandse publiek te bevorderen.
Het archief van Jan Versnel omvat een indrukwekkend aantal opnamen: honderdvijftig- tot tweehonderdduizend stuks. Zijn archief is een van de belangrijkste op het gebied van (binnenhuis)architectuur, meubelen en woonaccessoires in Nederland vanaf de jaren vijftig. Versnel beoefent een vorm van vakfotografie die uitstijgt boven een eenvoudige registratie van het onderwerp. Hij brengt een persoonlijke toets aan door te kiezen voor bijzondere standpunten en opvallende contrasten. Door hun artistieke compositie hebben zijn foto’s een grote zeggingskracht.
Hedendaagse architectuurfotografen zien Jan Versnel als de belangrijkste architectuurfotograaf van de naoorlogse jaren en beschouwen zijn werk als inspiratiebron voor hun vakgebied.
Documentatie
Primaire bibliografie
foto’s in:
Kiekeboe-kje. Een (fotografisch) kijkje om de hoeken bij Ahrend, z.p. (Ahrend) z.j., omslag, p. 5-6, 9-11, 15, 20, 22-24.
Domus (september 1951) 261, p. 6-7.
Garmt Stuiveling (inl.), Dudok, Amsterdam (G.v. Saane ‘lectura architectonica’) 1954, afb. 37, 80-81, 95, 101, 106-107, 118, 122-123, 125-129, 132-133, 135.
G. Friedhoff (inl.), Nederlandse architectuur. Uitgevoerde werken van bouwkundige ingenieurs, Amsterdam (Argus) 1956, p, 375.
J. Penraat, Hoe wilt u wonen? Wenken voor een nieuwe woninginrichting, Amsterdam (Kosmos) 1957, p. 14, 17, 22-23, 26, 30, 32, 34-37, 39, 43, 53, 56, 58, 62-63, 77, 87-89, 96-98, 100, 117, 123.
F.J. van Gooi, Wonen in de Lage Landen, Amsterdam (Scheltema en Holkema) 1957, afb. 1.
B. Niegeman Brand, Woninginterieurs. Uit de praktijk van Goed Wonen, Amsterdam/Rotterdam (Scheltema en Holkema/W.L. & J.Brusse) 1958, afb. 12, 14, 17-18, 36-41, 48-52, 56-59.
Domus (1958) 231, p. 17-20.
Domus (oktober 1958) 347, p. 44.
Kijkprikkels, Prikkels (november/december 1958) 231, p. 36.
J.J. Vriend, De schoonheid van ons land. Architectuur van deze eeuw, Amsterdam (Contact) 1959, afb. 1, 52-53, 57, 59-60, 62-64, 68, 73, 76, 78-79, 127, 130, 133, 146, 149, 162, 164, 188, 212.
J.H. van den Broek (samenstelling), Gids voor Nederlandse architectuur, Rotterdam (Brusse) 1959, 2e dr., afb. 40, 62, 74-75.
J.J. Vriend, Nederlands bouwen na 1945, Amsterdam (Moussault) 1959, afb. 2, 47, 67, 71, 97, 143, 147, 149, 153.
B. Majorick, Ontwerpen en verwerpen. Industriële vormgeving als noodzaak, Amsterdam (Querido) 1959.
A. Dorgelo, Modern European architecture, Amsterdam (Elsevier) 1960, p. 131.
Johan Niegeman (red.), Ik kan wonen, Leiden (Sijthoff) 1960, na p. 36, na p. 100, na p. 109, na p. 112, na p. 128, na p. 160.
(Brochure) Rai, Amsterdam (Rai gebouw NV Amsterdam) z.j. (1961).
Camera Europhot for applied photography 40 (1961) 10, p. 27.
Wij bouwen. Samengesteld en uitgegeven ter gelegenheid van het gereed komen van de millioenste na de oorlog gebouwde woning, Utrecht (Bruna en Zoon) z.j. (1962), p. 78 (Zwarte Beertjes no. 600).
K. Wiekart (inl.), Ter wille van een levende bouwkunst. J.J.P. Oud, Den Haag/Rotterdam (Nijgh & Van Ditmar) z.j. (1962).
F.M. Wagter, M.J. van de Pol en J. Elffers, Wat maken wij van ons huis?, Den Haag/Rotterdam (Nijgh & Van Ditmar) 1962, 4de dr., afb. 30, 101, 115-117.
Ank de Jong-Ruinen, W. de Jong en H. van Leeuwen (samenstelling), Woning in zicht, Den Haag (Subcommissie voor de landbouwhuishoudkunde van de Commissie Welzijn ten plattelande) 1963.
Han de Vries (samenstelling en vormgeving), Foto grafie, in Drukkersweekblad en Autolijn (1963) 52 (kerstnummer), p. 30-35.
Museumjournaal 9 (1963-1964) 2, p. 61-62.
Meubelen en lampen. Catalogus van de distribuantenvereniging Goed Wonen, Rotterdam (W.L. & J. Brusse NV) 1964.
J.B. Bakema, Van stoel tot stad. Een verhaal over mensen en ruimte, Zeist/Antwerpen (W. de Haan/NV Standaardboekhandel) 1964, p. 119.
R. Blijstra, Dutch architecture after 1900, Amsterdam (Van Kampen & Zn.) 1966.
H. van Haaren, Constant. Beeldende kunst en bouwkunst in Nederland, Amsterdam (Meulenhoff) 1967, afb. 15.
R. Blijstra, B. Merkelbach, Amsterdam (Meulenhoff) 1968, afb. 19, (Beeldende kunst en bouwkunst in Nederland).
HJ. Scheepmaker (red.), Adventure in art. An international group of art collections in industrial environment, New York (Harry N. Abrams) z.j. (ca. 1968).
Istvan L. Szénassy, Architectuur in Nederland, Amsterdam (Scheltema en Holkema) 1969, p. 11, 22, 35, 37, 61-62, 86, 88-90, 93, 97, 130, 134.
(Brochure tent.) Carel Balth, Schiedam (Stedelijk Museum Schiedam) 1969.
(Brochure tent.) Dingen van Arie. (Arie Jansma), Amsterdam (Stedelijk Museum) 1969 (catalogus nr. 454).
R.W.D. Oxenaar en W.G. Quist (tekst), Nieuwbouw 1970-1977. W. Quist, architect, Otterlo (Rijksmuseum Kröller-Müller) 1977.
Bibeb, Wim Crouwel, Nijmegen (G.J. Thieme) 1978.
Catalogus tent. Design in Nederland, Amsterdam (De Nederlandse Kunststichting) 1981.
Peter Fuhring en Rudolphine Eggink, Binnenhuisarchitektuur in Nederland 1900-
1981. Een geschiedenis van de interieurarchitekt(uur), Den Haag (Ulysses) 1981, afb. 65b, 67, 119-121, 124-125, 129.
Catalogus tent. 80 Jaar wonen in het Stedelijk, Amsterdam (Stedelijk Museum) 1981 (catalogus no. 684), afb. 57.
Aldo van Eyck, Projekten 1948-1961, Groningen (Johan van Beek) 1981, 2de dr.
Herman Hertzberger, Addie van Roijen-Wortmann en Francis Strauven, Aldo van Eyck, Amsterdam/Deventer (Stichting Wonen/Van Loghum Slaterus) 1982.
BNI in beeld, Amsterdam (Beroepsvereniging van Nederlandse Interieurarchitecten) 1983.
Hilde de Haan en Ids Haagsma, Een onderwerp van voortdurende zorg. Het na-oorlogse bouwen in Nederland, Utrecht (Kluwer) 1983, afb. 56.
M. Fluks, M. Vink en S. Umbierto Barbieri (eindred.), Architect H.A. Maaskant (1907-1977), Amsterdam (Van Gennep) 1983, afb. 20b, 32b.
Hedy d’Ancona e.a., Nederlandse architectuur en stedebouw ’45-’80. Opstellen, vraaggesprekken, documentatie, Amsterdam (Bert Bakker) 1984, p. 21, 65, 72, 82-83, 88, 94-95, 101, 105, 109, 112, 120, 122, 127, 136, 157-158, 162, 169, 188, 191, 194.
J.P. Kloos, Architectuur, een gewetenszaak, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1985, afb. 88, 99, 111, 152.
Aldo van Eyck, Niet om het even. Van en over Aldo van Eyck, Amsterdam/Rotterdam (Van Gennep/Stichting Rotterdam-Maaskant) 1986, p. 24, 26-27, 41, 81.
Peter Vöge en Bab Westerveld, Stoelen. Nederlandse ontwerpen 1945-1985, Amsterdam (Meulenhoff/Landshoff) 1986, afb. 43, 51, 58-59, 61-62, 66-68, 71,75, 79-80, 82-83, 87-88, 91, 93-94, 96, 99, 103, 107-108, 111-112, 117, 119, 121-122, 144-145, 150, 157, l 64, 175-’76, 178, 190-192, 196.
Catalogus tent. Foto ’86, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1986, p. 152.
Ineke van Ginneke, Kho Liang Ie. Interieurarchitect, industrieel ontwerper, Rotterdam (Uitgeverij 010) 1986, afb. 12, 24, 28, 43-47, 58, 60, 62, 70, 101, 115, 126, 160, 167-169, 171, 175, 178-181, 183, 188, 200, 205.
P.K.A. Pennink, Marius Duintjer architect, Amsterdam (Architectengroep Duintjer BV) 1986.
Catalogus tent. Fotografie en architectuur in de jaren vijftig, Amsterdam (Stichting Wonen) 1986.
Manfred Bock en Kees Somer, Architect J.P. Kloos. De ethiek van de constructie, Amsterdam (Van Gennep) 1986, afb. 98-101, 105, 111, 114, 116-117, 127-128, 136-137.
(Brochure tent.) A. Bodon, Een keuze uit mijn werk. Architectuur 1926-1986, Amsterdam (Stedelijk Museum) 1986.
Catalogus tent. Hein Salomonson, Amsterdam (Stichting Wonen) 1987, p.6-7, 10-13, 20-23, 26-33, 35.
Arnulf Lüchinger, Herman Hertzberger. Bauten und Projekte, 1959-1986, Den Haag (Arch Edition) 1987, p. 38-43 (afb. 1-3, 7-9, 12), p. 45-47 (afb. 16, 18, 22).
Gert Staal en Hester Wolters (eds.), Holland in vorm. Vormgeving in Nederland 1945-1987, Den Haag (Stichting Holland in Vorm) 1987, afb. 219, 230, 233, 249, 261-263, 389. 395, 463.
Ton Idsinga en Jeroen Schilt, Architect W. v. Tijen 1894-1974, Den Haag (Staatsuitgeverij) z.j. (1987), p. 159, 180, 330, 357.
Perspektief (juni 1987) 28/29, p. 63.
Helen Boterenbrood, Weverij De Ploeg, Rotterdam (Uitgeverij 010) 1989, p. 104, 109.
in Bouwkundig Weekblad:
71 (27 oktober 1953) 43/44, p. 333-338.
72 (11 mei 1954) 19/20, p. 168.
72 (17 augustus 1954) 33/34, p. 286-287.
73 (1 februari 1955) 5, p. 53-54.
73 (15 februari 1955) 7, p. 80, 82-83.
73 (11 oktober 1955) 41, p. 445, 447-448, 450.
73 (22 november 1955) 47, p. 520-525.
74 (28 februari 1956) 9, p. 104.
74 (1 mei 1956) 18, p. 203-209.
74 (15 mei 1956) 20, p. 232, 240, 248.
74 (11 september 1956) 37, p. 389-393.
75 (15 januari 1957) 3, p. 25-26, 28.
75 (26 maart 1957) 13, p. 159.
75 (1957) p. 316-318.
75 (1957) p. 412-413.
77 (18 april 1959) 16, p. 186-187.
77 (11 juli 1959) 28, p. 340.
77 (29 augustus 1959) 35, p. 411-416.
77 (28 november 1959) 48, p. 575, 578-579.
77 (5 december 1959) 49/50, p. 604, 606.
79 (3 maart 1961) 5, p. 104-106.
in Forum:
6 (1951) 2, p. 55.
6 (1951) 8, p. 206, 218-220.
6 (1951) 12, p. 332, 335-341, 346-347, 349.
7 (1952) 1, p. 10-12, 26-29.
7 (1952) 2, p. 55-57.
7 (1952) 4/5, omslag, p. 138-139, 141, 143-145, 149, 150.
7 (1952) 6/7, p. 160.
7 (1952) 11, p. 320, 323, 328, 330, 333.
8 (1953) 2, p.40, 42, 47, 49-51, 54-59, 61.
8 (1953) 3, p. 92-93, 105-107.
8 (1953) 4/5, p. 130, 134-135, 140, 144, 147, 149, 151-153, l64-l65, 176.
8 (1953) 6, p. 208, 210, 214.
8 (1953) 8, p. 275-279.
8 (1953) 9, p. 329-330.
8 (1953) 10, p. 358-359, 368-372.
8 (1953) 11, p. 386, 393, 402-403, 405-406.
8 (1953) 12, p. 418, 422-423.
9 (1954) 4, p. 157, 159, 170, 182-184.
9 (1954) 6, p. 255, 257.
9 (1954) 7, p. 276, 278-281.
9 (1954) 8 , p. 312, 316-317, 319-321, 334, 338-339.
9 (1954) 11, p. 418-419.
10 (1955) 7, p. 224-225.
10 (1955) 8, p. 354.
10 (1955) 11, p. 369.
10 (1955) 12, p. 410-415.
11 (1956) 1, p. 2, 6, 16, 19, 32, 34, 36.
11 (1956) 2/3, p. 46, 50, 55-57, 60, 67, 79,83-84.
11 (1956) 4, p. 100, 114-115, 118-119, 122-126.
11 (1956) 5, p. 154-155, 161-163, 165, 167,178-179.
11 (1956) 6, p. 217-218.
11 (1956) 7, omslag, p. 230, 234-239, 243, 252.
11 (1956) 8, p. 280-281, 286.
11 (1956) 10, p. 336, 346-352.
11 (1956) 11, omslag.
12 (1957) 1/2, p. 2, 22-27, 42, 44-47.
12 (1957) 6, p. 166, 198-199.
12 (1957) 7, p. 208, 235, 238-241.
13 (1958) 3, omslag, p. 72, 74, 85-93, 95-97, 102-104, 108, 112.
13 (1958) 4, omslag, p. 114, 116, 118-119,1122-123, 132.
13 (1958) 5, omslag, p. 152-154, 156-157,166-169, 172-174.
13 (1958) 8/9, p. 293-294.
13 (1958 ) 12, p. 372-376.
14 (1959) 4, p. 92, 97, 99.
14 (1959) 5, p. 135, 149, 158, 160-163.
14 (1959) 6, p. 185.
14 (1959) 8, p. 279, 281.
15 (1960/1961) 6/7.
in Goed Wonen:
4 (februari 1951) 2, p. 25-27.
4 (september 1951) 9, p. 143.
4 (oktober 1951) 10, p. 153-155.
4 (december 1951) 12, p. 186-188.
5 (mei 1952) 5.
5 (juli 1952) 7, p. 111.
5 (september 1952) 9, p. 122-124.
5 (oktober 1952) 10, p. 149.
5 (december 1952) 12, p. 179-180, 186-187.
6 (januari 1953) 11, p. 2-7.
6 (februari 1953) 2.
6 (maart 1953) 3.
6 (april 1953) 4, p. 56-58.
6 (mei 1953) 5, p. 78.
6 (juli 1953) 7, p. 106.
6 (oktober 1953) 10, p. 170-172, 177, 181.
6 (november 1953) 11, p. 183-184, 186, 188.
6 (december 1953) 12, p. 199-202, 204-210.
7 (januari 1954) 1, p. 8, 10.
7 (februari 1954) 2, p. 20.
7 (mei 1954) 5, p. 73-78.
7 (juni 1954) 6, p. 85-86.
7 (augustus 1954) 8, p. 115-119, 124.
7 (september 1954) 9, p. 134, 138, 140, 144.
7 (oktober 1954) 10, p. 145-160.
7 (december 1954) 12, p. 182-186, 189-190.
8 (januari 1955) 1, p. 2, 7.
8 (maart 1955) 3.
8 (april 1955) 4, p. 60-61, 71-73, 76, 78.
8 (mei 1955) 5, p.81, 88-89, 91.
8 (juni 1955) 6, p. 110.
8 (augustus 1955) 8, p. 130, 134-144.
8 (oktober 1955) 10, p. 166, 168-173, 179.
8 (december 1955) 12, p. 199-205, 208-209.
9 (februari 1956) 2, p. 19-20, 23-28.
9 (maart 1956) 3, p. 39-42, 45-46, 51.
9 (april 1956) 4, p. 73-74.
9 (mei 1956) 5, p. 80-81, 83-106.
9 (juni 1956) 6, p. 111, 114.
9 (augustus 1956) 8, omslag, p. 146, 148,150-151, 153-158.
9 (september 1956) 9, p. 175.
9 (oktober 1956) 10, p. 185-186, 191.
9 (november 1956) 11, p. 200-202, 209-216.
9 (december 1956) 12, p. 226-228, 230, 232.
10 (januari 1957) 1, p. 6.
10 (maart 1957) 3, p. 50, 54, 56-58, 62.
10 (mei 1957) 5, p. 96-101, 106, 109, 111-112.
10 (juni 1957) 6, p. 113-115, 118, 121-126, 128-133, 135, 137, 140-142.
10 (augustus 1957) 8, p. 175-179.
10 (september 1957) 9, p. 187-190, 192.
10 (oktober 1957) 10, p. 217, 221-226.
10 (november 1957) 11 , p. 233-234.
10 (december 1957) 12.
11 (februari 1958) 2, p. 29-30.
11 (maart 1958) 3, p. 43-44.
11 (november 1958) 11, p. 251-254.
12 (februari 1959) 2, p.40, 55-58.
12 (april 1959) 4, p. 112-117, 119-121.
12 (mei 1959) 5, p. 146-148, 158-160.
12 (juli 1959) 7, p. 218-219.
12 (september 1959) 9, p. 255-256, 261, 269-270, 277-278.
13 (januari 1960) 1, p. 9, 11-12, 14.
13 (februari 1960) 2, p. 34, 45, 47-48, 52, 54, 56-58.
13 (april 1960) 4, p. 121-130.
13 (juni 1960) 6, p. 172.
13 (augustus 1960) 8, p. 242-243.
13 (september 1960) 9, p. 276-277.
13 (oktober 1960) 10, p. 301-303, 306-307.
13 (december 1960) 12, p. 350-351, 365, 367.
14 (januari 1961) 1, p. 23.
14 (februari 1961) 2, p. 47-49.
14 (maart 1961) 3, p. 65-67.
14 (april 1961) 4, p. 102-104, 114, 127-130.
14 (mei 1961) 5, p. 154-155.
14 (juni 1961) 6, p. 165-168, 183-186.
14 (juli 1961) 7, p. 213.
14 (december 1961) 12, p. 374-379.
15 (januari 1962) 1, p. 24-27.
15 (februari 1962) 2, p. 49-53.
15 (juni 1962) 6, p. 188.
15 (juli 1962) 7, p. 207-213, 217-219.
15 (september 1962) 9, p. 254-259.
15 (november 1962) 11, omslag, p. 316, 325, 329, 331, 333, 337, 341.
15 (december 1962) 12, p. 363.
16 (maart 1963) 3, p. 8-11.
17 (april 1964) 4, p. 5-9.
17 (juni 1964) 4, p. 10-14.
17 (augustus 1964) 8, omslag, p. 2-6.
18 (februari 1965) 2, p. 2-6.
18 (mei 1965) 5, p. 2-7.
18 (juli 1965) 7, p. 15-17.
19 (april 1966) 4, p. 10, 12-13.
19 (juni 1966) 6, p. 2-3.
20 (september 1967) 9, p. 2-7.
in Visie. (Tijdschrift voor bouwen en wonen in de meest uitgebreide zin):
(1957) 5.
(1958) 6.
(1959) 8.
(1960) 11.
(1961) 12.
(1962) 14.
(1963) 17.
(1965) 20.
(1965) 21.
(1966) 23.
Belangrijkste opdrachtgevers
(architechten en ontwerpers)
Sem Aardewerk.
J. Bedaux.
A. Bodon.
A. Bonnema.
Jan Bons.
Van den Broek en Bakema.
Marcel Breuer.
W. Dudok.
P. Elling.
Aldo van Eyck.
Bureau Jowa.
Kho Liang Ie.
F. van Klingeren.
J.P. Kloos.
Auke Komter.
E.H.A. Kraayvanger.
Friso Kramer.
B. Merkelbach.
J.J.P. Oud.
Oyevaar Stolle en Van Gooi.
Jaap Penraat.
Premsela Vonk.
Gerrit Rietveld.
Jan Rietveld.
Hein Salomonson.
Spruyt Heeringa.
J. van Stigt.
Hein Stolle.
J.J. Vriend.
Coen de Vries.
A. Warners.
(overigen)
Ahrend/Cirkel meubelen.
Anema & Hageman reclamebureau.
Artifort meubelen.
Besouw tapijt.
Bruynzeel bedrijfsreportages en keukendivisie.
De Bijenkorf.
CAR meubelen.
Continental Engineering aardgastransport-installaties.
DMV zuivel.
E 55.
Forum (tijdschrift).
Fristho meubelen.
Gasunie.
Gemeente Amsterdam.
Geveke grondverzetmachines.
Gispen meubelen.
Goed Wonen (tijdschrift).
Holec machinesystemen.
Knoll international meubelen.
Linoleum Krommenie vloerbedekking.
Osaka wereldtentoonstelling 1970.
Prad reclamebureau.
Sikkens lakken.
Rijksmuseum Vincent van Gogh.
Rijksvoorlichtingsdienst.
‘t Spectrum meubelen.
Stuyvesant kunstcollectie.
UMS meubelen.
Vescom wandbespanningen.
VMF machinefabriek.
Werkspoor machinefabriek.
Secundaire bibliografie
Peter Hunter, The GKf. A federation of photographers in Amsterdam, in Photography 1958, p. 25-30, 61.
Auteur onbekend, Dertig fotografen zwermden uit over Amsterdam, in Het Parool 16 september 1960.
J.D. de Jong, Eerste verzameling in Europa foto’s „an sich”. Foto-expositie Stedelijk Museum Amsterdam, in De Friese Koerier 19 november 1960.
Els Barents (red.), Fotografie in Nederland 1940-1975, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1978, p. 22-23, biografie.
Marion Bergmann, Jan Versnel, werken met zonlicht, in Bijvoorbeeld (1982) 3, p. 2-5 (met foto’s).
Remco Campert (inl.), Amsterdam 1950-1959 20 fotografen, Amsterdam (Fragment) 1985, p. 4, afb. 53-54.
W.M. Lookman, Amsterdam in de jaren vijftig, in Het Financieele Dagblad 26 oktober 1985.
EdR (= Evelyn de Regt), Amsterdam 1950-1959 20 fotografen, in Perspektief (jan./febr./mrt. 1986) 23, p. 48-50.
Willem Ellenbroek, De benzinepomp als groots monument van de nieuwe tijd die komen zou, in De Volkskrant 6 juni 1986.
Auteur onbekend, Vijf opdrachten documentaire fotografie, in NRC Handelsblad 2 februari 1989.
Robbert van Venetië en Annet Zondervan, Geschiedenis van de Nederlandse architectuurfotografie, Rotterdam (Uitgeverij 010) 1989, p. 17, 19, 109-111 (met foto’s).
Lidmaatschappen
GKf, vanaf ca. 1950-heden.
Tentoonstellingen
1954 (g) Utrecht, Jaarbeurs, GKf.
1958 (g) Leiden, Prentenkabinet der Rijksuniversiteit Leiden, Foto’s GKf.
1960 (g) Amsterdam, Stedelijk Museum, (foto’s uit eigen bezit).
1961 (g) Amsterdam, Stedelijk Museum, Dag Amsterdam.
1965 (g) Amsterdam, Paviljoen Vondelpark, Autographie.
1967/1968 (g) Amsterdam, Stedelijk Museum, Door de bank genomen.
1978 (g) Amsterdam, Stedelijk Museum, Fotografie in Nederland 1940-1975.
1985 (g) Amsterdam, Gemeentearchief, Amsterdam 1950-1959 20 fotografen.
1986 (g) Amsterdam, Stichting Wonen, Fotografie en architectuur in de jaren vijftig.
1989 (g) Rotterdam, tentoonstellingsruimte Oude Binnenweg 113, Geschiedenis van de Nederlandse architectuurfotografie.
Bronnen
Amsterdam, Jan Versnel, documentatie en mondelinge informatie.
Amsterdam, Gerrit Rietveld Akademie, documentatie.
Amsterdam, GKf, documentatie.
Amsterdam, Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst.
Amsterdam, Stichting Wonen.
Amsterdam, Universiteitsbibliotheek, documentatie.
Leiden, Prentenkabinet, bibliotheek en documentatiebestand.
Collecties
Amsterdam, Gemeentearchief (historische documentaire foto-opdrachten Amsterdams Fonds voor de Kunst 1983 (1955-1961 architectuur, interieurs) en 1989 (Amsterdam West architectuur jaren vijftig).
Amsterdam, Maria Austria Instituut.
Amsterdam, Stedelijk Museum
Leiden, Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit.
Auteursrechten
De auteursrechten op het fotografisch oeuvre van Jan Versnel zijn in beheer bij het Maria Austria Instituut te Amsterdam.