FotoLexicon, 5e jaargang, nr. 9 (september 1988) (nl)

Herman Bückmann

Mattie Boom

Extract

Herman Bückmann vestigde zich – met overname van de klantenkring van de Franse daguerreotypist Hippolyte Caluyer – in 1851 als fotograaf in ‘s-Gravenhage. Hij schaarde zich daarmee onder de eerste generatie Nederlandse beroepsfotografen. In 1853 schreef hij een fotografische handleiding. Rond 1855 maakte hij een voor de Nederlandse fotografie uitzonderlijke serie topografische opnamen van ‘s-Gravenhage, Delft en de omgeving van Wassenaar. Behalve deze serie vervaardigde hij in achtereenvolgens ‘s-Gravenhage, Middelburg en Gouda visitekaartportretten.

Biografie

.

1820

Johan Herman (Herman) Bückmann wordt op 19 september in ‘s-Gravenhage geboren als oudste zoon van Johann Herman Bückmann, winkelier, en Anna Margaretha Keck. Beide ouders zijn van Duitse afkomst.

1822-’24

De tweede zoon, Johan Erich Hendrik, wordt op 22 februari in ‘s-Gravenhage geboren; Theodorus Elias, de derde zoon, wordt in 1824 geboren.

1844-‘52

De moeder van de gebroeders Bückmann overlijdt op 8 oktober 1844 te ‘s-Gravenhage. Vijf jaar later, op 16 januari 1849, overlijdt Bückmann vader en laat zijn bezittingen na aan zijn drie zonen. Herman die als winkelier te boek staat, erft het huis aan de Maliestraat I 193 (nu Maliestraat 20) te ‘s-Gravenhage. Zijn broer Theodorus Bückmann vestigt zich in 1850 als onderwijzer in Deventer.

Herman is inmiddels gehuwd met Hendrika Elisabeth Hubenet. Op 21 januari 1849 wordt hun dochter Johanna Gerardina geboren. Op 16 januari 1852 wordt Johanna Hermina geboren. De overige kinderen van het paar overlijden op jonge leeftijd.

1851

In het Dagblad van ‘s-Gravenhage verschijnt op 9 juli de volgende advertentie: „Daguerreotype portretten. De ondergeteekende heeft de eer zijnen stadgenoten te berigten, dat zijn etablissement geopend is van des morgens 9 tot des namiddags 5 ure, onverschillig welk weder, J.H. Bückmann, Maliestraat wijk I no. 192.” (het huisnummer 192 is waarschijnlijk een zetfout).

Uit een advertentie van 27 augustus in dezelfde krant blijkt dat Bückmann (die zich ook Buckmann noemt) de klantenkring van de Franse daguerreotypist Hippolyte Caluyer overneemt, die teruggaat naar Parijs.

1853

Herman Bückmann brengt in april een boekje uit: Mystères dévoilés de la photographie sur plaques, papiers et verres. Het boekje wordt vermeld in de Bibliographie voor Nederland jaargang 1853, p. 46, nr. 492 (groot 30 blz. grootoctaaf).

(Het is evenwel niet in de Nederlandse centrale catalogus en bibliotheken terug te vinden. In de fotohistorische literatuur werd het voor het eerst vermeld in G.A. Evers’ bibliografie van 1914. Evers nam de vermelding over uit Brinkmans catalogus van alle in Nederland verschenen boeken van 1850-1882. Daaruit ook nam Evers, zo meldt J. Geselschap, de foutieve naam J.H. Buchmann over. Geselschap zocht vervolgens naar andere vermeldingen en vond die in de bovengenoemde Bibliographie voor Nederland onder J.H. Bückmann – en niet Buchmann! – aangekondigd voor de maand april 1853. Naspeuringen in het Dagblad van ‘s-Gravenhage hebben geen advertenties, besprekingen of aankondigingen opgeleverd. Ook navraag in het Gemeentearchief van Deventer, de plaats waar het boekje werd uitgeven, leverde niets op. Noch de Koninklijke Bibliotheek in Brussel, noch de Bibliothèque Nationale van Parijs vermelden het in hun catalogi).

1854-‘55

Bückmann maakt vierentwintig opnamen van straten, locaties en gebouwen in de omgeving van zijn huis in ‘s-Gravenhage, in Wassenaar en in Delft. Van de opnamen zijn, op één positief na, alleen de papiernegatieven bewaard gebleven. Elf van de vierentwintig negatieven zijn door Bückmann gesigneerd en gedateerd.

1861

Bückmann verplaatst op 27 maart zijn atelier naar Wagenstraat 129 en noemt zich inmiddels ‘photograaf van H.M. de Koningin’.

1862

Bückmann broer Johan Erich Hendrik, voorheen kruidenier en horlogemaker, vestigt zich blijkens de adresboeken als fotograaf aan het Smidswater 24 te ‘s-Gravenhage.

1864-‘78

Op 25 oktober 1864 vertrekt Herman Bückmann naar Middelburg. Zijn Haagse atelier wordt voortgezet door twee kunstschilders, J.G. van der Kruk (geboren 20 december 1836 te ‘s-Gravenhage) en C.J. Behr (geboren 9 juli 1812 te ‘s-Gravenhage). Het bedrijf wordt gevoerd onder Bückmann naam ‘Photographisch Etablissement Firma J.H. Bückmann, Van der Kruk en Behr’. In Middelburg woont Herman tot 1876 in de Hoogstraat I 128. Daarna verhuist hij naar Molenwater N 76: hij draagt er nog steeds de benaming ‘Photographe de S.M. La Reine’. Hij maakt er waarschijnlijk alleen visitekaartportretten. Johannes Arnoldus Daman, één van de geportretteerden, maakt later in zijn herinneringen melding van een bezoek aan een fotograaf, die getuige het vignet achter op de genoemde foto, Bückmann moet zijn geweest. „In 1876 (?) werd van ons vieren Cornelie, Annemie, Sarako en mij een foto gemaakt. Ik moest goed naar het toestel kijken, want er zou een scheepje uit komen”, herinnert Daman zich Bückmann poging om het viertal naar de camera te laten kijken.

1878-‘84

Bückmann verlaat Middelburg en vestigt zich op 24 september op de Kattensingel Q 137 te Gouda. Het is niet duidelijk of hij daar direct na zijn vestiging een fotografisch atelier opent. In de adresboeken is wel een vermelding van de gezusters Bückmann – Bückmann dochters Hermina en Gerardina – ‘naaisters’ te vinden. Bückmann verhuist op 12 mei 1880 naar Kattensingel Q 158. Pas vanaf 1881, tot en met 1884, vermelden de adresboeken naast het naaiatelier van zijn dochters, ook Herman Bückmann ‘photograaf.

1884

Op 28 augustus overlijdt Johan Herman Bückmann te Gouda.

J. Geselschap, de Goudse stadsarchivaris, vermeldt Bückmann in een artikel uit 1961 over de Goudse portretfotografen en in een later artikel in de Goudsche Courant van 1967 karakteriseert hij Herman als ‘een min of meer gesjochte jongen, eertijds een bekend Haags fotograaf, die in 1878 aan de Kattensingel neerstreek. Hij overleed zes jaar later’.

Beschouwing

Het stadsgezicht en de architectuurfoto zijn zeldzaam in de vroege geschiedenis van de Nederlandse fotografie. Herman Bückmann vervaardigde rond 1855, vijftien jaar na de uitvinding van de fotografie, enkele stadsgezichten en architectuuropnamen van ‘s-Gravenhage en omgeving. Het zijn de vroegste foto’s van de residentie. Met de kalotypieën die de uit Engeland afkomstige fotograaf J. Sherrington aan het eind van de jaren veertig van Rotterdam maakte, zijn het bovendien de enig overgebleven Nederlandse stadsgezichten in de techniek van de kalotypie uit de periode van voor de opkomst van de foto-industrieën, in de tweede helft van de jaren vijftig. Dat maakt de positie van Bückmann, immers één van Nederlands eerste topografische fotografen, betrekkelijk uniek.

Bückmann vestigde in 1851 een fotoatelier in zijn ouderlijk huis aan de Maliestraat, zo blijkt uit twee advertenties die hij in juli en augustus van dat jaar in het Dagblad van ‘s-Gravenhage plaatste. Bückmann prees in de advertenties met name zijn portretteervaardigheden in de techniek van de daguerreotypie aan. Dat was in die tijd nog de meest zekere bron van inkomsten voor de beroepsfotograaf. Naar blijkt uit de advertentie van 27 augustus nam Bückmann de klantenkring over van de Parijse fotograaf Hippolyte Caluyer die voor een korte periode terugkeerde naar de Franse hoofdstad: „Portraits au Daguerreotype (non renversees). Par suite d’arrangements entre M. Caluyer et M. Bückmann, M. Caluyer a 1’honneur de prévenir sa nombreuse clientèle, qu’elle trouvera chez M. Bückmann tous les egards et les prévenances dues a leur persévérance et a la confiance qu’elle a toujours temoigneé a M. Caluyer; M. Bückmann, succédant a M. Caluyer assure a toutes les personnes qui lui feront 1’honneur de lui accorder leur confiance, qu’il fera tout ce qui sera en son pouvoir pour les satisfaire, que tous les amateurs soient bien convaincus, que c’est M. Bückmann, qui succède a M. Caluyer dont 1’Etablissement est transféré dans le Maliestraat, no. 193 vis-a-vis ‘le Smidswater”.

Het is waarschijnlijk dat Bückmann het fotograferen van Caluyer leerde en zich met diens camera’s, apparatuur, handleidingen en donkere kamer het procédé van de daguerreotypie eigen maakte.

Ook andere fotografische technieken werden door Bückmann beproefd. Dat blijkt wel uit een boekje, getiteld Mystères dévoilés de la photographie sur plaques, papiers et verres, dat Bückmann na twee jaar fotografische praktijk in 1853 schreef. Deze publicatie – die we alleen naar de titel kunnen beoordelen – was naar alle waarschijnlijkheid een technische handleiding. Wellicht was het boekje geïnspireerd op de traktaten over de diverse fotografische procédés die in die tijd voornamelijk in het buitenland werden uitgegeven. Nederland kende nog nauwelijks eigen publicaties. In 1845 kwam F.A.W. Retto’s boekje uit, getiteld ‘De kalotypische portretteerkunst of aanwijzing om niet slechts de portretten van personen maar in het algemeen alle soorten voorwerpen, landschappen, gebouwen, enz., in weinige minuten, zelfs zonder de minste kennis van het teekenen en schilderen, uiterst op de natuurgelijkende en zeer uitvoerig met geringe kosten af te beelden.’ Andere bronnen van voornamelijk technische kennis waren vertaalde artikelen van buitenlandse auteurs in tijdschriften als Nederlandsch Magazijn, Tijdschrift ter bevordering van nijverheid, het jaarboekje van wetenschappen en kunsten of de Algemeene Konst- en Letterbode. Voor het overige hoorde en leerde men het nodige van reizende fotografen uit het buitenland. Omdat Bückmann – naar we aannemen – het vak van Caluyer leerde, is een oriëntatie op de Franse procédés mogelijk.

Bückmann maakte zijn serie stadsgezichten dicht bij huis. Daar waren genoeg bezienswaardige plekken te vinden. In 1854 fotografeerde Bückmann het Paleis Huis ten Bosch. Van 1855 dateren opnamen van de Ridderzaal, het Paleis Kneuterdijk, het Korte Voorhout, het Tournooiveld en de Hofvijver. Daarnaast maakte hij een foto van zijn eigen ‘Photographisch Etablissement’, een uitzicht vanuit zijn bovenraam op het Smidswater en opnamen van de Maliestraat en de Houtweg, eveneens in 1855. Dan zijn er opnamen van Villa Boschlust en De Paauw in Wassenaar. En tijdens een uitstapje naar Delft, ook in 1855, maakte hij foto’s van onder andere de Markt en het stadhuis.

De afdrukken geven een zorgvuldig gekozen uitkadering en een voorkeur voor het liggend formaat te zien. Door het gebruik van een camera met een soort groothoeklens (met korte brandpuntsafstand) en de keuze van een laag standpunt verkreeg hij bovendien een ruime, wijdse blik op het gefotografeerde object.

Deze niet onverdienstelijke fotografische activiteit binnen een zo korte tijdsspanne, doet vermoeden dat Bückmann aan een project of opdracht werkte. De keuze van de techniek – de kalotypie of zoutdruk werd over het algemeen ‘schilderachtiger’ gevonden dan de kleine doch haarscherpe daguerreotypie – en het grote formaat van de foto’s (30×20 cm en 20×15 cm) met signatuur en datering wijzen er bovendien op dat Bückmann zijn foto’s wilde exposeren of in een verzamelband uitgeven.

Het is mogelijk dat de fotograaf gehoor gaf aan de oproep van de Vereeniging voor Volksvlijt om foto’s in te sturen voor een in Amsterdam in april, mei en juni 1855, en in ‘s-Gravenhage in juli ’55 te houden internationale Tentoonstelling van Photographie. Of misschien inspireerde een bezoek aan dezelfde tentoonstelling, die vlak bij zijn huis in de Teekenakademie aan de Boschkant (nu de Prinsessegracht) te zien was, hem juist tot het maken van zijn bijzondere serie stadsgezichten. Op deze tentoonstelling waren immers foto’s te zien van bekende buitenlandse fotografen als Hermann Krone, Bisson frères, Charles Nègre, Edouard Baldus en Charles Marville die in dezelfde techniek dezelfde genres beoefenden: landschaps- en topografische fotografie. Bückmanns Haagse collega H.C. Schuijt tot Castricum exposeerde er zelfs een drietal ‘gezigten te ‘s Gravenhage’, eveneens zoutdrukken.

De bronnen laten ons op dit punt in de reconstructie van de motieven van de fotograaf echter in de steek. De notulen van de Vereeniging ter beoefening van de geschiedenis der stad ‘s-Gravenhage die een bevestiging van een opdracht of project zouden kunnen geven, maken van geen enkele opdracht, album of zelfs maar foto van Bückmann gewag. De mogelijkheid van deelname aan de Amsterdamse of Haagse tentoonstelling kan noch worden uitgesloten, noch worden bevestigd. Dat Bückmanns naam in de catalogus van de Tentoonstelling van Photographie niet voorkomt, hoeft niet te betekenen dat hij niet deelnam. Er werd ook zonder vermelding geëxposeerd. Vooralsnog zijn geen advertenties of vermeldingen in het Dagblad van ‘s-Gravenhage teruggevonden waarin Bückmanns stadsgezichten worden genoemd of gerecenseerd.

Niet alleen de bronnen, maar ook Bückmann zelf laat ons voor een belangrijk deel in de steek. Na zijn serie stadsgezichten waagde hij zich, zo lijkt het, niet meer op een creatieve wijze aan de fotografie. Het is alsof de vooruitgang en de veranderingen in zijn métier hem hard voorbij holden, zonder dat hij aansluiting kon vinden. De daguerreotypie en kalotypie werden in die jaren achterhaald door Frederick Scott Archers natte collodiumprocédé dat gebruik maakte van glasnegatieven en albuminepapier voor de positieven. Deze nieuwe techniek was een grote stimulans voor de opkomst van de foto-industrieën, zoals de stereofotografie en de cartes-de-visite-fotografie. Alleen uit de laatste tak van fotografie heeft Bückmann enkele schaarse sporen achtergelaten. Verder resteren van dertig jaar fotografische praktijk geen foto’s. Talrijk zijn de stereoscopische stadsgezichten die Jacobus van Koningsveld, Maria Hille, Pieter Oosterhuis en Adolphe Braun in ‘s-Gravenhage vervaardigden. Bückmann heeft in dit veelbeoefende genre dat zijn specialiteit had kunnen worden, niets achtergelaten.

Alleen maar hypothetisch kan een vergelijking tussen Bückmanns foto’s en Alexandrine Tinnes serie stadsgezichten van enkele jaren later zijn. De Haagse freule maakte rond 1861 opnamen van dezelfde plekken die ook Bückmann fotografeerde: het Lange Voorhout, het Korte Voorhout en de Houtweg, een opname waarop Bückmanns atelier te zien is. Was zij mogelijk een leerlinge van Bückmann, zoals Tineke de Ruiter in haar artikel over Alexandrine Tinne opperde, en zag ze zijn werk in zijn atelier? Het is niet onwaarschijnlijk dat Bückmann in ieder geval de opvallende verschijning van de fotograferende freule – die vrijwel voor zijn deur haar foto’s maakte – kende. Of zij opvattingen en kennis over het fotograferen uitwisselden, is niet bekend. Voor die aanname pleiten alleen de keuze van dezelfde onderwerpen en stilistische overeenkomsten in standpunt en compositie.

Na zijn veelbelovende start werd het merkwaardig stil Bückmann. Over de oorzaak van de terugval in zijn fotografische productie tot nog enkele visitekaartportretten zullen de bronnen wel nooit uitsluitsel geven. J. Geselschaps terloopse karakterisering van Bückmann als ‘een min of meer gesjochte jongen’ lijkt te worden bevestigd door de plotselinge breuk in diens carrière.

Bückmann en zijn stadsgezichten waren misschien in vergetelheid geraakt als niet negen van zijn foto’s in 1897 aan het Haags Gemeentearchief waren geschonken. Het was een curieus geschenk van de fotograaf C.M. Dewald (1868-1923) die regelmatig fotografisch reproductiewerk voor het archief uitvoerde. Het is mogelijk dat Dewald de foto’s kreeg of kocht van Bückmanns dochter Hermina die zich in december 1896 weer in ‘s-Gravenhage vestigde. Dewald was zich hoe dan ook bewust van de fotohistorische waarde van het stapeltje, want mèt de schenking leverde hij informatie over de gevolgde techniek. „Voor de nrs. 6199 tot 6207 geldt de aant. dat deze photos vervaardigd zijn naar clichés van J.W.(!) Bückmann 1855 waarvoor goed papier is gebruikt, dat gevoelig is gemaakt met colodium, en daarna met terpentijn transparant gemaakt. De glazenclichés waren onbekend”, schreef de archivaris in het inventarisboek voor prenten en tekeningen. Van deze negen foto’s is er nu nog één in het Haags Gemeentearchief bewaard gebleven. De oorspronkelijke negatieven, een aantal van 24, werden vijfendertig jaar later in 1933 door Dewalds weduwe aan het Gemeentearchief overgedragen. In 1938 schonk mevrouw Dietz- Bückmann nog enkele portretten van de fotograaf, waaronder het afgebeelde zelfportret, uit het familiearchief. Daarmee kreeg tenslotte de gestalte en de persoon van de fotograaf zelf nog enige contour.

Documentatie

Primaire bibliografie

Advertentie in Dagblad van ’s-Gravenhage 9 juli 1851, p. 4.

Advertentie in Dagblad van ’s-Gravenhage 27 augustus 1851, p.4.

J.H Bückmann, Mystères dévoilés de la photographie sur plagues, papiers et verres, Deventer 1853 (zie commentaar in de Biografie, onder 1853).

Advertentie in Dagblad van Zuidholland en ‘s-Gravenhage 27 maart 1861, p.4.

foto’s in:

L.J. van der Haer, ‘s-Gravenhage gephotographeerd tusschen de jaren 1860-1870, Delft (Elmar N.V.) 1968, p. 34, 47, 63, 64, 79.

Jan Coppens (samenstelling), Een camera vol stilte. Nederland in het begin van de fotografie 1839-1875, Amsterdam (Meulenhoff) 1976, afb. 74, 75, 77, 207.

Kees Nieuwenhuijzen, Den Haag en omstreken in 19de-eeuwse foto’s, Amsterdam (Van Gennep) 1975, afb. 23, 26.

Secundaire bibliografie

J.E.J. Geselschap, De fotografie te ‘s-Gravenhage (lijst van 19de-eeuwse fotografen in Den Haag), ongedateerde, getypte lijst in Gemeentearchief Den Haag.

G.A. Evers, Hoe de fotografie in Nederland kwam. I Lijst van Nederlandse geschriften over fotografie verschenen van 1839 tot en met 1864, in Lux 25 (1 augustus 1914) 15, p. 359.

J.E.J. Geselschap, De fotografie te ’s-Gravenhage 1839-1870, in Focus 40 (12 november 1955) 23, p. 519-520.

J. Geselschap, Goudse portretfotografen in de negentiende eeuw, in Gens Nostra 16 (april 1961) 4, p. 85-87.

J.E.J. Geselschap, Fotografen kwamen en gingen, in Goudsche Courant 10 juni 1967, p. 10.

Claude Magelhaes, Evolutie van de kreatieve fotografie. Deel I: 1820-1880, Den Haag/ Brussel (Manteau) 1968, p. 76, 91, afb. 9.

Claude Magelhaes, Nederlandse fotografie. De eerste honderd jaar, Utrecht/Antwerpen (Bruna & Zoon) 1969, p. XII, afb. 18-19.

H.M. Mensonides, Een nieuwe kunst in Den Haag; encyclopedisch overzicht van de eerste Haagse fotografen, in jaarboek Die Haghe 1977, p. 54-57, 59, 72, 103.

Ingeborg Th. Leijerzapf (red.), Fotografie in Nederland 1839-1920, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1978, p.35, 92.

Bas Roodnat, Het Den Haag van Johan Bückmann, in NRC Handelsblad 11 december 1982.

Tineke de Ruiter, Alexandrine Tinne, in Geschiedenis van de Nederlandse fotografie, Alphen aan den Rijn (Samsom) 1984 e.v.

Jan Coppens, G.A. Evers, onze eerste fotohistoricus, in Photohistorisch Tijdschrift 9 (1986) 2, p. 8.

Bronnen

Delft, Gemeentearchief.

Den Haag, Gemeentearchief (o.a. archief van de Vereeniging van Geschiedenis van ‘s-Gravenhage).

Gouda, Gemeentearchief.

Leiden, Prentenkabinet, bibliotheek en documentatiebestand.

Middelburg, Gemeentearchief.

Collecties

Den Haag, Gemeentearchief.

Den Haag, Rijksdienst Beeldende Kunst.

Leiden, Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit.

Middelburg, Gemeentearchief.

Auteursrechten

Het fotografisch oeuvre van Johan Herman Bückmann is vrij van auteursrechten. De reproductierechten berusten bij de instellingen die de foto’s beheren (zie onder Collecties).