George Breitner
Hedi Hegeman
Extract
De Amsterdamse impressionist George Hendrik Breitner was in de eerste plaats schilder, maar heeft ook een zeer omvangrijk fotografisch oeuvre nagelaten. Hij gebruikte fotografie als een hulpmiddel bij het zien, een geheugensteun bij zijn schilderwerk. Breitner heeft nooit de bedoeling gehad met zijn fotografie naar buiten te treden, maar dat neemt niet weg dat hij er een grote mate van creativiteit en persoonlijke visie in legde. Hij fotografeerde in een dynamische stijl die in de Nederlandse fotografie nog niet eerder gezien was. Impressies van het Amsterdamse straatleven en modellen in Breitners atelier zijn de meest voorkomende thema’s.
Biografie
1857 |
George Hendrik Breitner wordt op 12 september 1857 geboren te Rotterdam als zoon van Johann Wilhelm Breitner en Marianne Henrïette Gortmans. |
1871-‘75 |
Na zijn schooltijd werkt George op het kantoor van zijn vader, die in Rotterdam een graanhandel heeft. Daarnaast volgt hij tekenlessen bij de schilder Christoffel Neurdenburg. |
1875-‘76 |
Breitner verkiest een schilderscarrière boven het zakenleven. Hij volgt lessen aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Den Haag en aan de TH in Delft. |
1877-‘79 |
Na het behalen van zijn diploma als tekenleraar bezoekt hij de Haagse Academie. Hij wordt financieel gesteund door A.P. van Stolk, graanhandelaar in Rotterdam, met wie hij tot 1887 een uitgebreide correspondentie voert. In 1878 en 1879 voorziet hij tevens in zijn onderhoud door avondonderwijs te geven bij Ars Aemula Naturae in Leiden. |
1880 |
Hij schildert op het atelier van Willem Maris, een van de schilders van de Haagse School. Breitners betrokkenheid bij de Haagse School blijkt in dit jaar ook uit zijn medewerking aan het Panorama Mesdag en zijn lidmaatschap van de schildervereniging Pulchri Studio. |
1881 |
Breitner gaat naar Boxtel om er de militaire manoeuvres te bestuderen. Als kind tekende Breitner al graag veld- en zeeslagen. |
1881-‘85 |
Hij volgt lessen aan de Rotterdamse Academie. In 1883 bezoekt hij Drenthe, in 1884 Parijs en in 1885 nog eens Drenthe. |
1883 |
Breitner schrijft een brief aan zijn vriend Herman van der Weele, waarin hij vraagt om een tekening met uitleg voor het maken van een camera. |
1886 |
Belangrijk voor zijn ontwikkeling als schilder is Breitners vertrek naar Amsterdam, waar hij tot aan zijn dood in 1923 op negentien verschillende adressen woont. Hij volgt lessen aan de Rijksacademie onder leiding van A. Allebé. |
In zijn Amsterdamse tijd fotografeert hij veel; de oudste bewaarde foto’s dateren van omstreeks 1886. |
|
Jaren ‘90 |
Het stadsgezicht wordt in de jaren ’90 Breitners hoofdthema, zowel in zijn schilderijen als in zijn fotografie. De meeste foto’s moeten in deze periode gedateerd worden. |
1892 |
Breitner bezoekt in Elspeet de oefeningen van de Gele Rijders, een bekend cavalerieonderdeel. Foto’s van dergelijke oefeningen komen in zijn nagelaten archief voor; het is echter niet duidelijk of deze door Breitner of door Willem Witsen gemaakt zijn. |
1897 |
Met Willem Witsen en Marius Bauer bezoekt hij Londen. Hij maakt kennis met de jonge schilder Cees Maks. |
1898 |
Breitner krijgt de beschikking over een atelier op het Prinseneiland, naar zijn plannen gebouwd door C.J. Maks Jzn. in ruil voor toezicht op het werk van diens zoon Cees. Breitner en Maks jr. betrekken twee naast elkaar gelegen ateliers en trekken er soms samen op uit, onder meer om bouwputten in Amsterdam te schetsen. |
1899 |
Breitner reist met Bart van Hove naar Berlijn. Volgens zijn biograaf Ivor Pols zou hij daar tweehonderd foto’s hebben genomen. Deze zijn niet bewaard gebleven. |
1901 |
Breitner treedt in het huwelijk met Marie Jordan. |
In Arti et Amicitiae in Amsterdam wordt een grote eretentoonstelling gehouden van zijn werk. Vanaf deze tijd neemt de omvangrijke productie van schilderijen af. Wel blijft voor Breitner de fotografie van groot belang, hij steunt in zijn schilderwerk zelfs meer op dit medium dan vroeger. |
|
1903-‘05 |
Deze jaren woont Breitner in Aerdenhout. Hij houdt zijn atelier aan het Prinseneiland in Amsterdam aan. |
1906 |
Breitner maakt diverse reizen, waaronder in 1906 een reis naar België. |
1908-‘09 |
Een jurylidmaatschap van de Internationale Tentoonstelling van het Carnegie Institute voert hem naar Pittsburg in de Verenigde Staten. |
1914 |
Breitner verlaat het atelier op het Prinseneiland: hij vindt het er ‘s zomers te heet en ‘s winters te koud. |
1923 |
Zijn laatste weinig produtieve en stille jaren worden op 5 juni afgesloten. Hij sterft rustig, in zijn atelier. Cees Maks vertelt later dat een wasmand vol negatieven in zijn atelier werd gevonden. |
1924 |
Een jaar na zijn dood wordt op 13 mei Breitners werk op een speciale veiling bij Frederik Muller in Amsterdam geveild. Zijn leerling Cees Maks koopt zijn platencamera en ca. 300 foto’s. |
Beschouwing
George Breitner werd reeds in zijn eigen tijd erkend als een van de belangrijkste schilders van het Nederlandse impressionisme. Desondanks is er relatief weinig over zijn schilderkunst geschreven. Het fenomeen van zijn fotografisch oeuvre heeft wel de nodige aandacht gekregen en leidde in 1966 tot een diepgaand onderzoek van Paul Hefting en C.C.G. Quarles van Ufford. Deze studie plaatste Breitner voorgoed in de internationale fotogeschiedschrijving als een van die zeldzame creatieve geesten die de fotografie, wars van alle traditie, een geheel nieuwe wending gaven. Breitners tijdgenoten hadden hier echter nauwelijks weet van, omdat hij er niet publiekelijk mee naar buiten trad.
Breitners belangstelling voor de fotografie moet al uit zijn Haagse periode dateren, maar van voor 1886, het jaar waarin hij naar Amsterdam verhuisde, zijn geen foto’s bewaard gebleven.
In 1883 schreef George Breitner aan Herman van der Weele: „Wees zoo goed en zend p.o. met teekening en uitleg hoe ik een camera kan maken, zooals ik toen bij jou gezien heb.” Van der Weele was niet onbemiddeld, gastvrij en tamelijk ruim behuisd en was daardoor geruime tijd het sociale middelpunt van de Haagse schilderskring. Hij verzamelde schilderijen van de Haagse School en kocht regelmatig van Breitner om hem tijdelijk van zijn steeds terugkerende geldzorgen te verlossen. Zelf amateurfotograaf maakte hij Breitner attent op de fotografie.
Voor Breitner betekende deze hobby, naast een hulpmiddel voor zijn schilderwerk en een snelle methode om sfeer en herinneringen vast te leggen, een vergroting van zijn geldzorgen. Met zijn camera’s – het precieze aantal is onbekend – nam hij tussen ca. 1886 en 1910 naar schatting 2500 foto’s.
In Breitners bezit waren in ieder geval een handcamera voor 12X9 cm glasnegatieven, een camera voor filmpak (met celluloid negatieven) en een rolfilmcamera. Verfklodders op zijn platencamera maken duidelijk dat Breitner fotografie en schilderkunst niet strikt gescheiden hield. Breitner maakte contactafdrukken van zijn negatieven op daglichtpapier en plakte deze in een album of op kartonnetjes. Van sommige foto’s maakte hij vergrotingen. Soms besteedde hij dit werk uit aan een fotograaf in de Kalverstraat, vermoedelijk C.A.P. Ivens, en aan Wegner & Mottu, blijkens het voorkomen van laatstgenoemde naam in een brief aan Van der Weele. In 1917 klaagde hij over ‘die photographen in Den Haag’, die hij vermoedelijk voor reproducties inschakelde, maar waarmee zijns inziens niets te beginnen viel. Zijn contacten met de fotografenwereld verliepen niet altijd gemakkelijk, wat vermoedelijk te wijten was aan een verschil van opvatting over hoe fotografie ‘behoort’ te zijn. Een uitzondering daarop vormde het contact met Bram Loman, amateurfotograaf en ontwerper van de Loman Reflex-camera. Bij hem kwam Breitner in de jaren rond 1890 meer dan eens technische adviezen inwinnen.
Breitners kennis van de techniek van fotograferen en afdrukken was wellicht tamelijk beperkt, maar zijn ideeën over de optische mogelijkheden van de fotocamera reikten verder dan de gemiddelde visie van de beroeps- en kunstfotografen uit zijn tijd. Hij beschouwde de fotografie als een manier om lichtval, toon en sfeer beter te kunnen bestuderen en ging daarom op een andere wijze met dit medium om dan de fotografen. Hij experimenteerde met de menselijke beweging en houding, de weersomstandigheden, het tegenlicht en het perspectief. De diagonale composities, de licht-donkercontrasten en de abrupte afsnijdingen suggereren beweging en dynamiek en komen overeen met zijn eigen nerveuze, impulsieve karakter. Hij benadrukte sterk de wapperende witte schorten van de dienstmeisjes op straat en zette beroete rookkanalen tegenover vlakken sneeuw. Voorbijgangers op de Amsterdamse straten en bruggen zijn vanaf een laag standpunt gefotografeerd, volop in beweging. Aan fotograferen op straat was men inmiddels wel gewend geraakt, maar een fotograaf die op de knieën of languit op straat lag om te fotograferen, zal zeker opzienbarend geweest zijn.
In schilderskringen was het gebruik van de fotografie als hulpmiddel bekend en werd meestal ook stilzwijgend erkend. Kunstcritici en het publiek waren echter na Breitners dood geschokt toen bekend werd hoe sterk het verband tussen Breitners foto’s en zijn schilderkunst wel was. De gezaghebbende kunstcriticus Albert Plasschaert noemde in 1923 naar aanleiding van de vondst van de negatieven in Breitners atelier het gebruik van fotografie ‘gevaarlijk’. Hij was er niet van op de hoogte hoe algemeen het werken naar fotografie in de schildersateliers al was, niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats in Nederland. Franse collega’s ondergingen evenals Breitner de invloed van de fotografie. Manet werd zich erdoor bewust van de tweedimensionaliteit van het schildersdoek, Degas liet zich erdoor inspireren tot bewegingsstudies en Monet tot vervaagde vormen.
Vanaf 1880 maakte de Amerikaanse schilder Thomas Eakins eigen fotostudies als hulpmiddel voor zijn schilderkunst, maar ook autonome foto’s als documenten van zijn familieleven. Zij zijn wat de compromisloze eerlijkheid betreft waarmee familieleden, vrienden en modellen zijn weergegeven, de spontaniteit en de licht-donkertegenstellingen als bewust gehanteerd stijlmiddel zeer vergelijkbaar met de fotografie van Breitner. In eigen land was schildercollega Willem Witsen een even enthousiast amateurfotograaf als Breitner. Ook zijn visie op fotografie is, spontaan en onconventioneel in vergelijking met de beroepsfotografie van zijn tijd. Witsen gebruikte zijn foto’s zelden als voorstudies voor schilderijen. Het is niet uitgesloten dat Breitner en Witsen foto’s en negatieven uitwisselden en dat Breitner naar foto’s van Witsen gewerkt heeft. In beider negatievenarchieven bevinden zich bijvoorbeeld zeer vergelijkbare studies van militaire oefeningen; deze zijn niet met zekerheid aan de een of aan de ander toe te schrijven.
De fotografie was voor Breitner een snelle en efficiënte vervanging van de camera obscura en andere optische instrumenten die vroeger de schilders behulpzaam waren bij de bepaling van de compositie en de onderlinge plaatsing van objecten.
Met behulp van calques (transparanten) maakte hij zijn composities. Hierbij werd een foto met behulp van een rooster van kwadratuurlijnen overgetrokken op het doek. Binnen deze contouren schilderde Breitner daarna echter altijd een vrije interpretatie van de fotostudie. Hij verlevendigde de vormen met sombere aardetinten en fellere kleuraccenten, liet storende details van de foto weg, terwijl hij soms ook een andere perspectivische werking koos. De sterke afsnijdingen in zijn schilderijen getuigen van een fotografische visie. De schetsmatige toets van zijn penseel suggereert vervaging door beweging en regen op zijn schilderijen, zoals de onscherpte van de camera dat op zijn foto’s doet. Zo kwam hij tot een fragmentarisch en toevallig beeld van de werkelijkheid en tot een registratie van sfeer eerder dan van details.
Bijna alle onderwerpen die Breitner schilderde heeft hij ook gefotografeerd. Een directe chronologische koppeling van de gefotografeerde thema’s aan zijn schilderijen is niet mogelijk. Soms pakte Breitner een onderwerp dat hij bij de schilderkunst al weer had verlaten pas veel later op met de fotografie. De belangrijkste thema’s zijn samen te vatten onder de trefwoorden: Amsterdams stadsleven, paarden, naakt- en modelstudies.
In de jaren tachtig en negentig vertoonde Amsterdam een dynamisch beeld met doorbraken en nieuwbouw, een druk tramverkeer en algemene bedrijvigheid. Breitner fotografeerde de buurten waar hij woonde, keerde terug naar een plek om verschillende omstandigheden en seizoenen vast te leggen, en dat alles in een snel werktempo met soms slordige resultaten. De composities zijn chaotisch zoals bijvoorbeeld in de foto’s van werkzaamheden in bouwputten. Het fotografisch beeld is dikwijls schemerig en bewogen, alsof opeenvolgende beelden elkaar overlappen op een traag werkend netvlies. Dit komt met name voor bij foto’s van gehaaste voorbijgangers, van vrouwen en meisjes die hem vanaf bruggen tegemoet komen of van feestvierende mensen op straat, bijvoorbeeld tijdens de feestroes van Hartjesdag. Naast de omgeving van de Prinsengracht, het Rokin, de Dam en andere bekende plekken, fotografeerde Breitner ook de rand van de stad, een half landelijk, half industrieel gebied; de jaagpaden, opgespoten land, zandkarren en bouwterreinen.
Breitners beleving van Amsterdam was geheel verschillend van die van Jacob Olie. In dezelfde jaren negentig gefotografeerd is het Amsterdam van Olie een bedaarde negentiende eeuwse stad, terwijl Breitners Amsterdam een levendige, jachtige stad is, op weg een metropool te worden.
Paarden hebben in Breitners werk steeds een grote rol gespeeld. Van jongs af aan was hij zeer geïnteresseerd in militaire manoeuvres van de cavalerie. In de eerste helft van de jaren negentig maakte hij deze manoeuvres tot onderwerp van zijn foto’s, in een periode waarin hij dit thema in zijn schilderkunst al verwisseld had voor het stadsleven. In de stad fotografeerde hij de werkpaarden voor de tram, voor de trekschuit, voor de karren en voor de ‘aapjes’ (de taxi’s in het toenmalige stadsverkeer). Werkpaarden, bouwvakkers, dienstmeisjes, veel activiteit op straat: de dynamiek van een groeiende stad vormt het eigenlijke thema van Breitners foto’s.
Breitners academische achtergrond weerspiegelde zich in de keuze van het vrouwelijk naakt als fotografisch onderwerp. Op de kunstacademies was het naakt een klassiek thema. In de Nederlandse fotografie was het een nog niet eerder aangedurfd onderwerp. Men kende de uit het buitenland afkomstige naaktfotografie op daguerreotypieën en op stereofotokaarten, dikwijls erotische series. Het academisch naakt in de fotografie dateerde in Frankrijk al uit het begin van de jaren vijftig. De schilder Eugène Delacroix werkte graag naar foto’s van naaktmodellen. Hij stuurde zijn modellen onder meer naar de fotograaf Eugène Durieu. Delacroix was dikwijls bij de opnamen aanwezig om regieaanwijzingen te geven. Ook de fotograaf Nadar maakte in die periode academische naaktstudies.
Breitner fotografeerde zijn model – onder meer zijn vrouw – liggend op een divan of staande in een tobbe. Breitner kan deze naaktfoto’s als anatomische- èn als perspectiefstudies bedoeld hebben, op dezelfde wijze als de Franse schilder Edgar Degas fotostudies gebruikte, wanneer hij danseressen in ingewikkelde houdingen met perspectivische vertekening schilderde. Ook fotografeerde Breitner geklede modellen. Vooral het hoedenverkoopstertje Geesje Kwak poseerde regelmatig. Zij droeg voor een reeks foto’s uit 1893 een Japanse kimono. Een luxe divan, scherm en stoffering zorgden voor een exotische sfeer. De schilderijen ‘Het oorringetje’ en ‘Meisje in kimono’ werden naar deze foto’s gemaakt. De foto’s die Breitner van Geesje Kwak maakte, zijn inhoudelijk, maar ook compositorisch en technisch zo uitgewerkt, dat zij boven het peil van een studie uitgaan en autonome beelden zijn van een uiterst kunstzinnige fotograaf.
De betekenis van Breitners fotografisch oeuvre heeft in de loop der tijd verschillende dimensies gekregen. Voor Breitner zelf was het een manier van kijken, een uitgelezen medium om beweging, houdingen, lichtcontrasten en standpunten te bestuderen. Hij vond zijn schilder- en tekenwerk uit een oogpunt van artisticiteit aanzienlijk belangrijker, maar op zichzelf beleefde hij veel plezier aan het fotograferen.
Voor de kunstgeschiedenis is het fotografisch archief van Breitner sinds het in de openbaarheid is gekomen een unieke bron van informatie over zijn werkwijze als schilder. In de geschiedenis van de Nederlandse fotografie is dit oeuvre een mijlpaal voor wat betreft de nieuwe visie die Breitner op de mogelijkheden van fotografie had. Met name ook de invoering van het academisch naakt in de Nederlandse fotografie is een aan hem toe te schrijven nieuw thema.
Documentatie
Secundaire bibliografie
Dr. A. van Schendel, Breitner, Amsterdam (H.J.W. Becht) z.j. (paletserie).
Catalogus tent. George Hendrik Breitner, schilder en fotograaf 1857-1923, Den Haag (RKD en Gemeentemuseum) 1962.
J.M.B., Foto’s van Breitner gevonden, in Het Vaderland 25 januari 1962.
Auteur onbekend, Breitners instantaneetjes, in Algemeen Handelsblad 10 februari 1962.
Ton Hydra, Bezetenheid met kiekkast deed geen afbreuk aan Breitners grote kunst, in Zondagsblad 3 maart 1962.
D.H., George Breitner was een schilder en geen fotograaf, in Foto 17 (1962) 3, p. 124-125.
Ivor Vincent Pols, George Hendrik Breitner, proefschrift Gem. Universiteit Amsterdam 1966.
P.H. Hefting en C.C.G. Quarles van Ufford, Breitner als fotograaf, Rotterdam (Lemniscaat) 1966.
Ed Wingen, Breitner was ook een boeiend fotograaf, in De Telegraaf 4 november 1966.
Dick Boer, Breitner als fotograaf, in Focus 52 (1967) 12, p. 24, 25.
P.H. Hefting, Notities over G.H. Breitner, in Bulletin Rijksmuseum 16 (1968) 4, p. 164-173.
W.H. Vroom, recensie van Breitner als fotograaf, in Oud-Holland 85 (1970), p. 135.
Auteur onbekend, Proefschrift over G.H. Breitner, in Het Vaderland 13 maart 1970.
Catalogus tent. Malerei nach Fotografie, Von der Camera Obscura bis zur Pop Art, München (Münchner Stadtmuseum) 1970, p. 65-67 en afb. p. 45.
Catalogus tent. met inleiding P.H. Hefting, G.H. Breitner – schilder/fotograaf, Eindhoven (Galerie de Zonnewijzer) 1971.
Van Deren Coke, The painter and the photograph, from Delacroix to Warhol, Albuquerque (Univ. of New Mexico Press) 1972, p. 88, 89 (met foto’s).
Catalogus tent. G.H. Breitner, Zeist (Zeister Slot) 5 juni – 26 augustus 1973.
Auteur onbekend, George Hendrik Breitner, vijftig jaar na zijn dood toe aan herwaardering, in Het Binnenhof 23 juni 1973.
Betty van Garrel, in Haagse Post 23 juli 1973.
Ton Frenken, George Breitner vijftig jaar dood, laatste grote naturalist en voorloper van fotografisch realisme, in Eindhovens Dagblad 1 augustus 1973.
A.B. Osterholt, Breitner en zijn foto’s, Amsterdam (De Arbeiderspers) 1974.
B.Kr., Breitners ‘wasmand vol negatieven’, in De Tijd 28 februari 1975.
E.R., Breitner als fotograaf, in De Waarheid 6 maart 1975.
Max van Rooy, Breitner fotografeerde zoals hij schilderde, in NRC Handelsblad 7 maart 1975.
Dolf Welling, Breitner in foto’s en openhartige brieven, in Haagse Courant 13 maart 1975.
Koos Tuitjer, Breitners dure hobby, in De Gelderlander 19 maart 1975.
P.H.D., Breitner fotograaf, in Het Vaderland 19 april 1975.
Auteur onbekend, Foto’s van Breitner, in De Groene Amsterdammer 7 mei 1975.
M.S., Breitner kon ook fotograferen, in Algemeen Dagblad 10 mei 1975.
G. Kruis, Foto’s van Breitner veroorzaakten deining, in Trouw 4 juli 1975.
P.H. Hefting, Brieven van G.H. Breitner aan H.J. van der Weele, in Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 1976, 27 (1977), p. 127-173.
Catalogus tent. George Hendrik Breitner, Gemälde, Zeichnungen, Fotografien, Bonn (Rheinisches Landesmuseum) 1977.
Auteur onbekend, Foto’s van Breitner op expositie in Waag, in Het Deventer Dagblad, 24 januari 1977.
Adriaan Venema, De Amsterdamse Joffers, Baarn 1977, p. 84, 91.
Ingeborg Th. Leijerzapf (red.), Fotografie in Nederland 1839-1920, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1978.
Herman Hoeneveld, De foto’s van Breitner, in Kunstbeeld 4 (1980) 10, p. 17.
Ingeborg Th. Leijerzapf en Caroline A. Rehorst-de Westenholz, Fotografie, in catalogus tent. De tijd wisselt van spoor, Laren (Singer Museum) 1981, p. 164, 165, en cat.nrs. 771-790.
Adriaan Venema, G.H. Breitner 1857-1923, Bussum (Wereldvenster) 1981.
Willem van Well Groeneveld, Breitner gezocht, in Elegance 39 (1982) 11, p. 100-102.
Peter Charpentier, Gracias musae oculo vitrino, dank aan de muze met het glazen oog, in Professionele fotografie 1 (oktober/november 1983) 2, p. 10-13.
Auteur onbekend, Fotocollectie Breitner, in Leidsch Dagblad 7 mei 1984.
Hedi Hegeman, Breitnerfoto’s in Leiden, in De Boekenwereld 1 (1984-5) 4, p. 15-19.
Hedi Hegeman, 300 originele fotoafdrukken, George Hendrik Breitner, 1857-1923, in Jaarverslag Vereniging Rembrandt 1984, p. 38-43.
Charles Vergeer, Willem Witsen en zijn vriendenkring, de Amsterdamse bohème van de jaren negentig, Amsterdam/Brussel (Thomas Rap) 1985, p. 17, 19, 26, 27, 39, 57, 71, 79, 84-92, 105, 112, 114, 166 (met foto’s).
J.F. Heijbroek, Werken naar foto’s. Een terreinverkenning Nederlandse kunstenaars en de fotografie in het Rijksmuseum, in Bulletin van het Rijksmuseum 34 (1986) 4, p. 220-236.
Lidmaatschappen
Pulchri Studio, Den Haag, vanaf 1879 (buitengewoon lid; vanaf 1880 werkend lid).
Fototentoonstellingen
1962 (e) Den Haag, Gemeentemuseum, George Hendrik Breitner, schilder en fotograaf 1857-1923.
1962 (e) Amsterdam, Museum Fodor.
1969 (e) Den Bosch.
1970 (g) München, Münchner Stadtmuseum, Malerei nach Fotografie, Von der Camera Obscura bis zur Pop Art.
1971 (e) Eindhoven, Galerie de Zonnewijzer, G.H.Breitner, schilder-fotograaf.
1971 (g) Roermond, 100 jaar fotografie.
1973 (e) Zeist, Zeister Slot, G.H. Breitner.
1973 (e) Amsterdam, Historisch Museum, George Hendrik Breitner 1857-1923 uit gemeentelijke collecties.
1977 (e) Deventer, de Waag.
1977/78 (e) Bonn, Rheinisches Landesmuseum, George Hendrik Breitner, Gemalde, Zeichnungen, Fotografien.
1977 (e) Zürich, Kunsthaus, Malerei und Photographie im Dialog von 1840 bis heute.
1980 (e) Amsterdam, Galerie Art Book, G.H. Breitner foto’s.
Bronnen
Amsterdam, Rijksprentenkabinet, drs. J.F. Heijbroek, mondelinge informatie.
Leiden, Prentenkabinet, bibliotheek en documentatiebestand.
Leiden, Mevr. E.A. Loman-Bittner, mondelinge informatie.
Collecties
Amsterdam, Rijksprentenkabinet, album met reisfoto’s, ca. 60 vergrotingen, waarvan twee met kwadraturen. Vermoedelijk afkomstig van Marie Breitner-Jordan.
Den Haag, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, o.a. een collectie van ca. 2000 fotonegatieven, door Marie Jordan eerst aan de Amsterdamse kunsthandelaar J.H. Siedenburg overgedragen en sinds 1961 in de collectie van het RKD.
Leiden, Prentenkabinet, ca. 300 originele foto’s, voorheen collectie A.B. Osterholt, via Cees Maks die in 1924 op de veiling dit fotografisch oeuvre aankocht. In de collectie van het Prentenkabinet sinds 1984.
Auteursrechten
Het fotografisch oeuvre van George Hendrik Breitner is vrij van auteursrechten. De reproductierechten berusten bij de instellingen die de foto’s beheren (zie onder Collecties).