Fotolexicon, 3e jaargang, nr. 5 (september 1986) (nl)

Adolph Schaefer

Herman f. Moeshart

Extract

Het fotografisch oeuvre van Adolph Schaefer neemt, hoewel gering van omvang, een bijzondere plaats in in de geschiedenis van de fotografie in Nederland. Zijn onderneming om de Borobudur en andere kunstschatten op Java te fotograferen is niet alleen één der zeer vroege pogingen om fotografie in wetenschappelijk onderzoek toe te passen, in dit geval de archeologie, maar is bovendien de eerste Nederlandse overheidsopdracht aan een beroepsfotograaf.

Schaefers fotografische activiteiten zijn enkele jaren op de voet te volgen, dankzij bewaard gebleven brieven van en over hem in het archief van het Ministerie van Koloniën, thans in het Algemeen Rijksarchief.

Biografie

.

ca. 1842

Adoph Schaefer is afkomstig uit Dresden, Duitsland. Zijn geboortedatum en -plaats zijn onbekend. Vermoedelijk komt hij omstreeks 1842 naar Nederland in de hoop hier door het geven van onderwijs in de daguerreotypiekunst en door het maken van portretten een redelijk inkomen te verwerven.

1843

Van 1 januari tot 14 februari heeft Adolph Schaefer een fotografisch atelier in Den Haag aan de Hekkelaan L 247 (naast het Willemshospitaal).

In het voorjaar brengt Schaefer een bezoek aan Jhr. Ph.F. von Siebold te Leiden om diens hulp in te roepen bij het verkrijgen van een gratis overtocht naar Nederlands-Indië, om daar een bestaan als fotograaf op te bouwen. Op 1 mei zendt Von Siebold een aanbevelingsbrief aan het Ministerie van Koloniën. Op 15 juni volgt een Koninklijke beschikking om Schaefer naar Indië te laten gaan, met de opdracht het wetenschappelijk onderzoek van de uitgezonden Nederlandse archeoloog W.A. van den Ham fotografisch te ondersteunen.

In november gaat Schaefer in opdracht van het Ministerie van Koloniën naar Parijs om de benodigde apparatuur aan te schaffen voor zijn voorgenomen reis naar Nederlands-Indië. Bij Charles Chevalier koopt hij een camera voor halve platen, met een prisma, parallelspiegel, telescoop en microscoop en een camera voor 1/4 en 1/6 platen met toebehoren, 400 grote platen, 150 kleine platen en nog 200 platen in verschillende formaten. De gehele uitrusting, inclusief 10 houten kisten en 49 loden trommels voor platen en chemicaliën bedraagt 8882,- francs en wordt betaald door het Ministerie van Koloniën als voorschot op Schaefers verdiensten.

In Parijs neemt hij, zoals hij zelf in een van zijn brieven vermeldt, de gelegenheid te baat de beste fotografische ateliers aldaar te bezoeken en onderricht te krijgen in de nieuwste ontwikkelingen. Door de Nederlandse gezant in Parijs wordt hij bij L.J.M. Daguerre geïntroduceerd; deze maakt hem deelgenoot van zijn nieuwste technische verbeteringen.

Schaefers terugreis gaat via Duitsland vermoedelijk bezoekt hij zijn familie voor zijn vertrek naar de Oost.

1844

Op 4 februari vertrekt Schaefer met het zeilschip Diligentia naar Batavia. Hij komt daar in juni aan. In de eerste maanden na zijn aankomst houdt hij zich vooral bezig met portretfotografie. Intussen zijn onderhandelingen gaande omtrent zijn werkzaamheden voor het Nederlands-Indische Gouvernement.

1845

In januari ontvangt hij allereerst de opdracht tot het fotograferen van kunstvoorwerpen in de collectie van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Hij maakt zesenzestig daguerreotypieën van Hindoese beelden uit deze verzameling.

Na dit project gaat hij naar de Residentie Kedu, waar hij van 29 juli tot 16 augustus opnamen maakt van de Borobudur. Hij levert achtenvijftig daguerreotypieën van de Borobudur in als proef. Eind 1845 brengt de onderzoeker W.A. van den Ham een niet al te positief rapport uit over de bruikbaarheid van de daguerreotypieën voor wetenschappelijk onderzoek. Naar aanleiding van dit rapport, de hoge financiële eisen die Schaefer stelt en het plotselinge overlijden van Van den Ham, waardoor de noodzakelijke wetenschappelijke begeleiding wegvalt, besluit het Gouvernement af te zien van voortzetting van het project.

ca. 1846-’48

Schaefer vestigt zich als fotograaf in Semarang.

1848-’49

Na Semarang onderneemt hij in de zomer van 1848 tot juli 1849 nog pogingen om als fotograaf de kost te verdienen in Surabaja, Madura en Sumanep.

1849

In augustus wordt hij naar Batavia teruggeroepen om zijn inmiddels hoog opgelopen schulden te regelen. Ter delging van zijn schulden wordt zijn fotografische uitrusting publiekelijk verkocht.

Nadien is van de totaal berooide Adolph Schaefer niets meer vernomen. Het is niet bekend of hij is teruggekeerd naar Europa.

Beschouwing

Adolph Schaefer was een ondernemend man. Na zijn woonplaats Dresden te hebben verruild voor een verblijf in Den Haag, vatte hij blijkbaar direct daarna het plan op om als fotograaf naar Nederlands-Indië te gaan. Schaefer bezocht daartoe Jhr. Ph.F. Von Siebold, de beroemde Japan-kenner die veel invloed had bij het Ministerie van Koloniën, en vroeg diens voorspraak bij zijn verzoek om op kosten van dit ministerie een overtocht naar Nederlands- Indië te kunnen maken. De gemaakte kosten zou hij later terugbetalen door het uitvoeren van foto-opdrachten voor het Nederlands-Indische Gouvernement. Voor het Ministerie kwam zijn aanbod niet ongelegen. In november 1840 had men de Officier van gezondheid III klasse, I. Munnick, naar Indië gestuurd met een ‘heliografisch toestel van Daguerre’, maar diens opdracht om gebouwen, landschappen en oudheden te fotograferen had slechts teleurstellingen opgeleverd. Nu zich een beroepsfotograaf aandiende had men wel oren naar diens voorstel. Zo bemachtigde Schaefer als eerste beroepsfotograaf in Nederland een overheidsopdracht.

Schaefers herkomst en educatie zijn onbekend; toen hij zich in Den Haag vestigde, was hij reeds daguerreotypist. In Den Haag adverteerde hij dat hij genegen was onderricht in het daguerreotyperen te geven. Von Siebold was vol lof over de kwaliteit van Schaefers daguerreotypieën. Hij had de gelegenheid gehad deze te vergelijken met wat er in Parijs op dit gebied gepresteerd werd en kwam tot de conclusie dat Schaefers …„Daguerreotypen onder de beste behoren, die thans vervaardigd worden…”.

Hoezeer de expeditie van Adolph Schaefer de mensen van zijn tijd aansprak, mag blijken uit het feit dat de reder uit enthousiasme een korting gaf op zijn overtocht naar Batavia. Bij zijn aankomst kreeg hij van het Gouvernement aldaar een contract tot januari 1845. Hij zou maandelijks een voorschot van f 325,- ontvangen; vast stond dat hij dit voorschot met verdiensten uit zijn fotowerk moest terugbetalen, maar zijn werkzaamheden moesten toen nog geregeld worden. Het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen werd gevraagd voorstellen te doen betreffende door Schaefer te fotograferen kunstvoorwerpen. In aanmerking kwamen de Borobudur in de Residentie Kedu en tevens de collectie Hindoese beelden in de verzameling van het Bataviaasch Genootschap. Het Genootschap liet de Gouverneur-Generaal evenwel weten dat de door Schaefer verlangde prijzen veel hoger waren dan in Europa en dat een enorm bedrag aan geld nodig zou zijn om een aantal foto’s te verwerven, groot genoeg om voor het archeologisch onderzoek van belang te kunnen zijn.

De prijzen die Schaefer vroeg, waren inderdaad hoog: een grote daguerreotypie moest honderdvijftig gulden kosten, een van middelmatige grootte honderdtwintig en een kleine vijftig gulden, terwijl in Nederland in die tijd de prijs, zeker voor kleine daguerreotypieën, onder de tien gulden lag. Aan de andere kant moet men natuurlijk bedenken dat Schaefer zijn schulden bij het Gouvernement moest terugbetalen. Het Bataviaasch Genootschap kwam met Schaefer een regeling overeen voor het fotograferen van de beeldencollectie van het Genootschap tegen een betaling van achthonderd gulden. Schaefer had blijkbaar geen sterke onderhandelingspositie, want hij liet zich overhalen tot het maken van in totaal zesenzestig daguerreotypieën van Hindoe-beelden en enige andere oudheidkundige voorwerpen, een aantal dat zeker niet in een reële verhouding stond tot de afgesproken prijs.

Na deze opdracht voltooid te hebben, begaf Schaefer zich naar de Residentie Surakarta, waar hij met de archeoloog W.A. van den Ham zijn werkzaamheden bij de Borobudur zou bespreken, alvorens met al zijn bagage naar de Residentie Kedu te reizen om het grote werk aan de Borobudur te beginnen.

Het resultaat van zijn eerste opnamen van de Borobudur is – achteraf beschouwd – zeker niet slecht te noemen. Schaefer is er in geslaagd de beelden en reliëfs die hij moest fotograferen door een juiste belichting enige plasticiteit te geven. De daguerreotypieën geven blijk van technisch kunnen, maar tonen wel de sporen van de primitieve omstandigheden waaronder Schaefer moest werken. Hij had geen goede donkere kamer om zijn foto’s af te werken; in de hem ter beschikking gestelde ruimte in de gouvernementsgebouwen bij de Borobudur hadden wind en stof vrij spel. Daar kwam nog een probleem bij: de gaanderijen op de Borobudur waren te smal om voldoende afstand tot de reliëfs te verkrijgen. Schaefer moest de reliëfs in onderdelen fotograferen en de samenhang van de platen vervolgens duidelijk maken door er mozaïeken van te maken. Van den Ham was van mening dat de basreliëfs in hun geheel op een plaat moesten staan. Technisch was dit voor Schaefer een onmogelijkheid. Van den Ham meende dat op de platen nu niet met zekerheid de opeenvolging van de reliëfs te zien was, hetgeen de wetenschappelijke waarde van het project verminderde. Hij noteerde dit als een belangrijke kritiek in zijn rapport. Schaefer had echter wel rekening gehouden met dit aspect; hij heeft sommige opeenvolgende opnamen iets laten overlappen. Niet minder problematisch in de ogen van de wetenschapper Van den Ham was waarschijnlijk de wijze waarop een camera registreert. Daar waar een tekenaar in staat is ongewenste oneffenheden ‘weg te werken’, geeft de camera de bestaande situatie weer: verzakkingen, ingestorte delen en breuken in de reliëfs waren even duidelijk te zien als het beeldhouwwerk zelf en vertroebelden het idee van de oorspronkelijke voorstelling. Van den Ham was vermoedelijk meer geïnteresseerd in de compositie en het verhaal van de reliëfs dan in de toestand waarin deze objecten zich bevonden. Ook zal hij zijn twijfels hebben gehad over de mogelijkheid juiste gravures naar deze daguerreotypieën te kunnen maken, hetgeen noodzakelijk was voor een in het verschiet liggende publicatie over de Borobudur.

Inmiddels werden berekeningen en plannen opgesteld voor het vervolg van Schaefers werkzaamheden. Vijf jaar zou hij nodig hebben om de Borobudur in zijn geheel op te nemen, waarvoor een aantal van vier a vijfduizend platen nodig zou zijn. Hij verklaarde zich bereid dit grote werk te ondernemen, maar verbond daaraan de eis dat hij als ambtenaar in buitengewone dienst zou worden aangesteld, met een vast inkomen en aanspraak op pensioen voor hem en zijn vrouw en kinderen in Duitsland. Eventueel wilde hij genoegen nemen met een som van f 150.000,-, verdeeld over de jaren die hij aan het project zou werken. Het Gouvernement zag niet veel in deze voorstellen; men vond deze eisen te hoog. Het toeval wilde dat de heer Van den Ham juist in die periode overleed, zodat de wetenschappelijke begeleiding die men onontbeerlijk vond, niet kon worden voortgezet. Het Gouvernement besloot toen het project niet verder doorgang te laten vinden.

Schaefer kreeg toestemming om naar Semarang te gaan en zich daar te vestigen als fotograaf. Men hoopte dat hij door zijn werk dan zijn schulden – die door alle voorschotten op zijn reis, zijn uitrusting en verblijfskosten inmiddels waren opgelopen tot f 24.240,90 – zou kunnen terugbetalen. Zoals te voorzien was, slaagde Schaefer niet in die opzet. Na enige maanden werd uit Semarang aan de Gouverneur-Generaal gerapporteerd dat Schaefer vrijwel geen verdiensten had. Daarop werden hem nog verhuizingen toegestaan naar Surabaja, Madura en Sumanep, maar in augustus 1849 werd hij in Batavia ontboden voor de definitieve regeling van zijn schulden. Niet in staat tot terugbetaling van de schuld, werd Schaefers fotografische uitrusting publiek verkocht, waarbij deze slechts f 227,14 opbracht, zodat het Gouvernement gedwongen was de overige schulden voor haar rekening te nemen. Het is niet bekend wat er daarna met de ongelukkige Schaefer is gebeurd. Zonder middel van bestaan werd hij in Nederlands-Indië aan zijn lot overgelaten.

Het mislukken van deze eerste Nederlandse overheidsopdracht was een jammerlijke zaak, zonder twijfel te wijten aan een te naïeve opstelling van de Nederlandse regering en het Nederlands-Indische Gouvernement ten aanzien van de financiële aspecten. Niettemin is het van betekenis dat men zo kort na de uitvinding van de fotografie de toepassing van dit medium in wetenschappelijk onderzoek van overheidswege wilde mogelijk maken. De motivatie tot deze onderneming was vermoedelijk de idee dat er internationale belangstelling zou bestaan voor een publicatie over Indische oudheden, een plausibele gedachte die ongetwijfeld werd ingegeven door de grote belangstelling voor het Oriëntalisme in die jaren. Het succesvolle boek Excursions Daguerriennes, in 1842 uitgegeven door N.P. Lerebours, kan aanleiding tot deze gedachte geweest zijn. De naar daguerreotypieën van de Franse schilder Horace Vernet en zijn neef, de schilder-uitgever Frédéric Goupil-Fesquet, gemaakte gravures in dit boek tonen monumenten uit de landen rond de Middellandse Zee, het Nabije Oosten, Rusland en de Verenigde Staten. In de tweede helft van de jaren veertig verschenen in Frankrijk en Engeland meer van dergelijke uitgaven. Een boek naar de daguerreotypieën van Schaefer zou echter van deze uitgaven verschild hebben door de nadruk die zou hebben gelegen op detailstudies ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek; het zou vermoedelijk geen overzichtfoto’s van monumenten in hun landschappelijke omgeving bevat hebben.

Hoewel Schaefers daguerreotypieën hun bedoelde functie niet hebben gehad, blijven zij als de oudste fotografische afbeeldingen van de oudheidkundige schatten op Java unieke documenten.

Documentatie

Secundaire bibliografie

Dagblad van ‘s Gravenhage en Zuid-Holland 2 februari 1843.

Javasche Courant 22 februari 1845.

Le Moniteur des Indes-Orientales et Occidentales (Revue coloniale), Deuxième Partie, Premier Trimestre de 1845, p. 4.

F.C. Wilsen, Boro-Boedoer op het eiland Java, Leiden (E.J. Brill) 1873 (bewerkte uitgave door Dr. C. Leemans), p. VIII-XII.

N.J. Krom, Inleiding tot de Hindoe-Javaansche Kunst, Den Haag 1920, p. 10.

J. Geselschap, De Fotografie te ’s-Gravenhage (ongepubliceerde lijst van 19de eeuwse fotografen in Den Haag, aanwezig in het Gemeentearchief te Den Haag).

John Bastin and Bea Brommer, Nineteenth Gentury Prints and Illustrated Books of Indonesia (A descriptive bibliography), Utrecht/Antwerpen (Het Spectrum) z.j., p. 168.

H. Mensonides, Een nieuwe kunst in Den Haag, in jaarboek Die Haghe, Den Haag 1977, p. 97.

Ingeborg Th. Leijerzapf (red.), Fotografie in Nederland 1839-1920, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1978.

H.J. Moeshart, Daguerreotypiën van Adolph Schaefer, in De Leidse Post 16 april 1980.

H.J. Moeshart, Daguerreotypes by Adolph Schaefer, in History of Photography 9 (1985) 3, p. 211-218.

H.J. Moeshart, De Borobudur voor het eerst gefotografeerd, in Verre Naasten Naderbij 19 (1985) 2, p. 56-62 (uitgave van het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden).

Tentoonstellingen

1980 (e) Leiden, Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit.

Bronnen

Den Haag, Algemeen Rijksarchief.

Den Haag, Gemeentearchief.

Collecties

Leiden, Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit.

Auteursrechten

Het fotografisch oeuvre van Adolph Schaefer is vrij van auteursrechten. De reproductierechten berusten bij de instelling die de foto’s beheert (zie onder Collecties).