FotoLexicon, 2e jaargang, nr. 3 (september 1985) (nl)

François Carlebur

Sander Creman

Extract

François Carlebur is bekend als schilder van zeegezichten en landschappen. Hij vestigde bovendien de aandacht op zich door als een van de eersten in zijn woonplaats Dordrecht een fotografisch atelier te openen, waar portretten in daguerreotypie, kalotypie en in later jaren in visitekaart uitvoering verkrijgbaar waren.

Biografie

.

1821

Op 9 oktober wordt François Carlebur in de Voorstraat D 68 te Dordrecht geboren als zoon van Dirk François Carlebur, spiegelmaker, en Maria Johanna Arendina Ruts.

1837-‘38

Carlebur ontvangt zijn eerste schilderlessen van J.C. Schotel in Dordrecht, een vooraanstaand zeeschilder.

1840

Vanaf 20 oktober staat Carlebur geregistreerd als lid van het Dordtsche Teekengenootschap Pictura.

1841-‘46

Carlebur vertrekt per schip naar Schotland. Tijdens zijn verblijf in Schotland voorziet hij als schilder in zijn levensonderhoud.

1847

Na zijn terugkeer in Dordrecht treedt hij op 7 april 1847 in het huwelijk met Maria Vliegenthart. Het echtpaar vestigt zich aan de Wolwevershaven B 303. Zij krijgen vier kinderen.

ca. 1848

Mogelijk is Carlebur korte tijd in de leer bij L.J.M. Daguerre in Parijs om te leren daguerreotyperen.

1849

Per 15 september zegt hij zijn lidmaatschap van het Teekengenootschap Pictura op. Hij blijft echter wel schilderen en aquarelleren.

1858

In de Dordrechtsche Courant van 1 april wordt voor de eerste maal in het openbaar gewag gemaakt van Carleburs fotografische activiteiten.

In dit jaar doet Carlebur met twee portretfoto’s mee aan de Provinciale Nijverheidstentoonstelling in zijn stad en wordt daar geëerd met een bronzen medaille, een teken van verworven vakmanschap.

1859

Zijn vrouw Maria Vliegenthart overlijdt op 9 november 1859 aan de gevolgen van cholera.

1860

Na nogmaals een tijdelijk verblijf in Schotland treedt Carlebur op 30 mei 1860 in Dordrecht in het huwelijk met Elisabeth Henrike Logger. Uit dit huwelijk worden drie kinderen geboren.

Het adresboek van Dordrecht vermeldt hem voor het eerst als ‘photografist’.

1868

Hij geeft zich opnieuw op als lid van het Teekengenootschap Pictura, al blijft zijn officiële beroep fotograaf.

Hij bezoekt in de jaren hierna regelmatig opdrachtgevers in Engeland en Schotland, onder wie Lord Fitzwilliam en Maria Alexandrowna, een in Engeland wonende Russische prinses.

1879

Hij verlaat definitief de fotografie om zich weer geheel aan het schilderen te wijden. Het adresboek van Dordrecht vermeldt hem weer als kunstschilder. Tot het eind van zijn leven blijft hij als schilder actief.

1893

Carlebur overlijdt op 13 april in Dordrecht.

Beschouwing

Over François Carleburs jeugd en opleiding heeft een kleinzoon en naamgenoot van hem gegevens nagelaten in een in het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie bewaarde brief uit 1959. Omdat de juistheid van deze gegevens, ruim een eeuw na dato opgetekend, moeilijk te verifiëren is, moet de informatie in deze brief met voorzichtigheid worden gebruikt. De essentie van het verhaal is de volgende.

De kleinzoon wist uit overlevering het volgende te vertellen: op zeer jeugdige leeftijd kwam François Carlebur al in contact met de schone kunsten. Hij zag zijn vader in zijn vrije tijd schilderen, tekenen en papieren diorama’s maken. François zelf tekende graag zeilschepen, die hij op de Maas en Merwede zag. Een kapitein die een tekening van zijn schip zag, zou deze voor een kleine geldsom gekocht hebben, waarna bij de jonge François het idee ontstond om kunstenaar te worden. Tegen de zin van zijn ouders ging hij als pupil bij de Nederlandse zeeschilder J.C. Schotel in Dordrecht in de leer. Als gevolg van een ongelukkige liefde met een mejuffrouw Nancy van Ardenne, die hij bij Schotel had leren kennen, verliet hij zijn vaderland en trok per zeilschip naar Schotland. In Aberdeen van boord gegaan, vertrok het schip zonder zijn medeweten met al zijn bagage. Tijdens dit aanvankelijk gedwongen verblijf van 1841-1846 in Schotland voorzag hij als schilder en tekenaar in zijn levensonderhoud. Hij werd sterk geboeid door de bergen en meren van de Schotse Hooglanden; zij vormden een ideale inspiratiebron voor water- en olieverfschilderijen, die hem een goed inkomen bezorgden.

Na in 1847 in Dordrecht teruggekeerd te zijn, vertrok Carlebur rond 1848 voor korte tijd naar Parijs. Hij zou daar in de leer geweest zijn bij L.J.M. Daguerre, die hem in de beginselen van de fotografie inwijdde. Voordat Daguerre de geheimen van zijn procédé prijsgaf, moest Carlebur beloven zich niet in Frankrijk te zullen vestigen. Tot zover het verhaal van de kleinzoon van Carlebur. Hij beschreef zijn grootvader als een man met ondernemingslust en een gezonde dosis nieuwsgierigheid. Carleburs vele reizen naar de onherbergzame Schotse hooglanden en dwars door Engeland spreken deze karakterisering niet tegen.

Misschien was het juist zijn nieuwsgierigheid die Carlebur in de richting van de fotografie stuurde. Economische motieven kunnen evenwel ook een reden geweest zijn voor deze verandering van beroep. De officiële bronnen volgend lijkt die overstap naar fotografie pas omstreeks 1858 te hebben plaatsgehad, maar zowel zijn bewaard gebleven foto’s als de informatie van de kleinzoon en een krantenbericht uit 1931 wijzen op een vroegere datum.

In de Dordrechtsche Courant van 1 april 1858 verscheen de eerste advertentie van F. Carlebur: „De Ondergeteekende noodigt bij deze Liefhebbers van Photographie uit, om ten zijnent proeven daarvan te komen bezigtigen, die hij na langdurige en moeitevolle Studie verkregen heeft.”. De inhoud van deze advertentie kan wijzen op een beginnende carrière na een geruime periode van leren en experimenteren, maar het is waarschijnlijker dat Carlebur zich op een nieuw procédé had toegelegd en daarmee adverteerde, want uit 1857 dateert een geaquarelleerde zoutdruk (‘photographie peinte’) die hij van zijn kinderen maakte. Carleburs bewaard gebleven daguerreotypie-portretten zijn, naar de kleding van de geportretteerden te oordelen, te dateren tussen eind jaren veertig en tweede helft jaren vijftig.

Het is merkwaardig dat er van Carlebur alleen portretfoto’s bekend zijn. Men zou van een zee- en landschapschilder verwachten dat hij met zijn camera vergelijkbare thema’s zou vastleggen. Volgens zijn kleinzoon heeft Carlebur inderdaad foto’s van schepen gemaakt die verkleind op ceramiek werden overgebracht en in medaillons voor achterblijvende schippersvrouwen werden gemonteerd. Tastbare bewijzen voor deze interessante informatie zijn er echter niet.

Carleburs portretatelier aan de Wolwevershaven in Dordrecht behoorde tot de zeer vroege vestigingen in Nederland. Tot omstreeks het midden van de jaren vijftig trokken de daguerreotypisten gewoonlijk van stad naar stad om voldoende klanten te vinden. Carlebur begon als daguerreotypist, maar hij paste zich voortdurend aan de snelle ontwikkelingen in het vak aan en hij heeft zich zodoende een aantal decennia als fotograaf kunnen handhaven. Zeer veelbelovend begonnen als een kundig en kunstzinnig daguerreotypist, conformeerde Carlebur zich in latere jaren aan de ongeschreven regels die het visitekaartportretje stelde, hetgeen ook bij hem leidde tot tamelijk stereotiepe portretopnamen. Hij bereikte in zijn portretkunst uiteindelijk niet het niveau van bijvoorbeeld Louis Wegner of de grote Franse fotoportrettisten.

Een bewaard gebleven albumineafdrukje op visitekaartformaat geeft aan dat Carlebur ook fotografische reproducties van tekeningen maakte.

Van Carleburs daguerreotypie-portretten zijn enkele voorbeelden bewaard gebleven, die van een bijzonder goede kwaliteit zijn, zowel in technisch als compositorisch opzicht. De portretvorm ‘ten halven lijve’ was niet ongebruikelijk in de traditie van de schilderkunst en werd in de fotografie overgenomen, dikwijls met goed resultaat. Carleburs schilders-achtergrond verraadt zich niet alleen in dergelijke composities, maar vooral ook in de manier van uitlichten van zijn onderwerp met een van opzij komende lichtbron: dit verhoogt de plasticiteit van het portret. Er is echter een opvallend verschil in plasticiteit en scherpte tussen Carleburs vroegste en de latere daguerreotypieën. Zijn technische vaardigheid bereikte in deze latere portretten een zeer hoog niveau.

Hij kleurde zijn daguerreotypieportretten op essentiële plaatsen in met goudverf voor de sieraden, roze voor gezichten en handen en een enkele kleurtoets op de kleding, vooral in damesportretten. Beter nog dan bij het daguerreotypieprocédé kon hij zijn penseelkunst bewijzen in zijn geaquarelleerde kalotypieën. Deze snelverblekende zoutdruktechniek vroeg als het ware om inkleuring met een geoefende hand. Naast deze beide vroege fotografische procédés komen ook het natte collodionprocédé voor negatiefopnamen en het albumineprocédé voor positiefafdrukken in Carleburs oeuvre voor. De ondernemende kunstenaar liet zich blijkbaar niet door technische en chemische vraagstukken afschrikken in dit toch nog altijd in experimentele fase verkerende vakgebied.

In 1868 gaf Carlebur zich opnieuw op als lid van het ‘Teekengenootschap Pictura’, nadat hij het lidmaatschap in 1849 had opgezegd. Het tekenen en schilderen ging weer een steeds belangrijkere plaats innemen. Hij was vanaf dit moment ook veelvuldig vertegenwoordigd op de jaarlijkse tentoonstelling ‘Levende Meesters’. Carleburs motieven voor zijn overstap naar fotografie en tenslotte zijn terugkeer naar de schilderkunst zijn niet bekend. Het kan zijn dat zijn fotografische loopbaan slechts een intermezzo was in een tijd dat hij met schilderen zijn brood niet kon verdienen. Desondanks gaf hij ook aan de fotografie zijn beste krachten en behoorde tot de goede portrettisten uit de pioniersjaren van de Nederlandse fotografie. Wellicht deed een te sterk wordende concurrentie van zijn goede vriend en stadgenoot C.E. Mögle hem uiteindelijk besluiten terug te keren naar zijn oorspronkelijke métier, dat hij verder tot op zeer hoge leeftijd trouw bleef.

Documentatie

Secundaire bibliografie

Dordrechtsche Courant, 1 april 1858.

Dordrechtsche Courant, 18 september 1858.

Dordrechtsche Courant, 21 september 1858.

Rotterdamsch Nieuwsblad, 15 augustus 1878.

Dordrechtse Courant, 3 juli 1887.

Dordrechtse Courant, 15 april 1893.

Auteur onbekend, Een vergeten jaartal, in Baarnsch Nieuwsblad, 13 maart 1931.

Ingeborg Th. Leijerzapf (red.), Fotografie in Nederland 1839-1920, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1978, p. 92.

Pieter Scheen, Lexicon Nederlandse Beeldende Kunstenaars 1750-1880, ‘s-Gravenhage 1981.

Tentoonstellingen

1858 (e) Dordrecht, tentoonstelling ten huize van François Carlebur.

1858 (g) Dordrecht, Provinciale Nijverheidstentoonstelhng.

1977 (g) Eindhoven, Van Abbemuseum, Het Groepsportret 1845-1922.

Bronnen

Den Haag, Rijksdienst voor Kunsthistorische Documentatie.

Dordrecht, Gemeentearchief.

Leiden, Prentenkabinet, documentatiebestand.

Collecties

Dordrecht, Gemeentearchief.

Leiden, Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit.

Auteursrechten

Het fotografisch oeuvre van François Carlebur is vrij van auteursrechten. De reproductierechten berusten bij de instellingen die de foto’s beheren (zie onder Collecties).