Israël Kiek & Zonen
Ingeborg Th. Leijerzapf
Extract
Israël Kiek is voornamelijk bekend geworden als fotograaf van het Leids studentenleven. Zeer onacademisch gecomponeerde groepsportretten van uitgelaten studenten hebben zijn naam onsterfelijk gemaakt. ‘Kiekjes’ werden deze groepsportretten genoemd, een benaming die sedertdien staat voor pretentieloze amateurfotootjes die vooral zijn bedoeld voor de huiselijke kring.
Biografie
1811 |
Israël David Kiek is in 1811 te Groningen geboren, vermoedelijk op 22 april; op 29 april vindt volgens de Joodse registers zijn besnijdenis plaats. Hij is een van de zonen van David Lazarus Kiek, horlogemaker, en Lea Levie Pinto. |
1830 |
Volgens de volkstelling van 1830 woont het gezin van David Kiek op de Groote Krom elboog (nu Grote Kromme Elleboog) 300. De dan achttienjarige Israël staat als kistenmaker te boek. |
ca. 1838-‘45 |
Kiek is inmiddels getrouwd met Henderika de Leeuw (19 augustus 1812 te ieuwkoop geboren) en het echtpaar heeft zich in Gouda gevestigd, waar vanaf 1838 bijna jaarlijks gezinsuitbreiding plaats heeft: 6 juni 1838 wordt hun eerste zoon Louis Israël geboren, op 21 mei 1839 volgt Abraham Israël en op 5 juli 1840 David Israël. Dan volgen drie meisjes. In Gouda oefent Kiek het beroep van schrijnwerker uit, maar ook wordt hij als vleeschhouwer vermeld en als debetant in de Koninklijke Nederlandsche Loterij. Het gezin Kiek woont in de Kleiwegsteeg, wijk H, respectievelijk op nummer 45, 44 en 24. |
ca. 1844-‘46 |
In deze periode verhuist Kiek met zijn gezin naar Groningen en komt te wonen op de Folkeringestraat (nu Folkingestraat) 241, wijk H, waar hij als koopman staat ingeschreven. In Groningen worden nog vijf kinderen geboren, van wie met name Lion genoemd moet worden, die op 11 oktober 1847 het levenslicht ziet. |
1852 |
Op 25 augustus 1852 vertrekt het gezin Kiek naar Amsterdam, waar het aanvankelijk zijn intrek neemt op St. Anthonie Breestraat 14. In oktober verhuist het gezin naar Rapenburgerstraat 500. Ook in Amsterdam geeft Kiek als beroep koopman op. In september 1853 wordt in Amsterdam weer een dochter geboren. |
1855 |
Kiek vestigt zich in mei van dit jaar in Leiden aan het Levendaal 496. |
1856 |
Het gezin Kiek verhuist op 19 juli naar Levendaal 513. In het Bevolkingsregister wordt hij koopman genoemd, maar volgens Annie Versprille, oud-archivaris van het Leids Gemeentearchief, opent hij aan het Levendaal een sigarenzaakje. |
1858 |
In het in dit jaar gepubliceerde Adresboekje van Leiden worden voor de eerste maal I.D. Kiek & Zoons als ‘portraiteurs’ genoemd. Kiek’s zonen Louis, Abraham, David en Lion zijn door hem in het fotografenvak opgeleid en werken enige tijd met hun vader samen. I. D. Kiek wordt tevens als koopman vermeld; ook in volgende jaren blijft deze aanduiding naast die van zijn beroep als fotograaf gehandhaafd. Volgens niet te verifiëren bronnen koopt Kiek in deze tijd een terrein, even buiten de Rijnsburgerpoort, toen nog grondgebied van Oegstgeest, en vestigt daar een fotografisch atelier. |
1859 |
In het Adresboekje van dit jaar worden onder het kopje ‘Photographen’ vermeld: I. D. Kiek en L.J. Kiek. |
1860-‘70 |
In de periode 1860-’70 staat Kiek op een gegeven moment ingeschreven op Levendaal 373. Als beroep werd koopman genoteerd, maar dit is later doorgestreept en veranderd in Photograaf. |
1861 |
In dit jaar bezoekt I. D. Kiek als reizend fotograaf de stad Utrecht en biedt er miniatuurportretten in lijst aan voor vijftig cent per stuk. |
1864 |
Abraham Kiek, de tweede zoon, vestigt zich als fotograaf in Leeuwarden. Van daaruit bereist hij Friesland om foto’s van huizen, portretten en schoolfoto’s te maken. In 1878 geeft hij het beroep van fotograaf op en vertrekt naar Rotterdam, waar hij ‘vader’ van het Joodse weeshuis wordt. |
1866 |
Op 27 juni verhuizen Kiek en zijn vrouw met vijf ongehuwde kinderen naar Haarlemmerstraat 380. Zijn atelier blijft gevestigd in het van hout opgetrokken gebouwtje even buiten de Rijnsburgerpoort, vlakbij Zomerzorg aan de Stationsweg. Een advertentie in het Leidsch Dagblad van 20 augustus 1866 geeft de volgende informatie: ‘Des Maandags en Donderdags 3 album-portretten a f 1,- buiten de Rijnsburgerpoort bij I. D. Kiek.’ |
1867 |
Op 18 mei vertrekt Louis Kiek, de oudste zoon, naar Amsterdam. |
1868 |
Op 8 april verhuist het gezin Kiek naar Turfmarkt 7. |
1871 |
In het Adresboekje van Leiden is in dit jaar een notitie opgenomen (in handschrift) dat D. J. Kiek, Photograaf, op Nieuwstraat 7 woont. Dit zou Kiek’s derde zoon David moeten zijn, die wellicht korte tijd in Leiden het fotografenvak heeft uitgeoefend, maar vervolgens naar elders vertrokken is. |
1883 |
Het Adresboekje van Leiden plaatst de firma Kiek in dit jaar op het adres Rijnsburgersingel 5. Dit adres betreft vermoedelijk het reeds eerder genoemde fotoatelier buiten de Rijnsburgerpoort of wellicht een vrijwel aangrenzend pand. |
1888 |
Het straatnummer van de firma Kiek & Zoon is gewijzigd in Rijnsburgersingel 1; tot en met 1896 blijft dit het adres van het atelier en vanaf 1 januari 1890 ook van het woonhuis van Kiek sr. Zijn zoon Lion betrekt op die datum het pand Rijnsburgersingel 2. |
1892 |
De Leidse architect H. J. Jesse maakt in augustus plannen voor een nieuw atelier voor J.D. Kiek en berekent daarvoor een honorarium van f 5,- (volgens een afschrift van zijn dagboek, opgetekend door J. Jesse te Leiden). |
Op 9 december sterft Kiek’s vrouw Henderika de Leeuw. |
|
1893 |
Op 25 maart komt Louis Israël uit Amsterdam terug en vestigt zich als fotograaf op Rijnsburgersingel 18. 24 Mei verhuist hij naar Janvossensteeg 21. Zijn verblijf in Leiden is slechts van korte duur, want op 25 oktober vertrekt hij weer naar Amsterdam. |
1896 |
Israël David Kiek vertrekt op 31 december uit Leiden naar Arnhem, vermoedelijk naar een van zijn dochters, Lize of Jeanetta, die beiden in Arnhem wonen. |
Vermoedelijk in hetzelfde jaar gaat Lion Kiek met zijn gezin naar Haarlemmerstraat 61. Het Leids Adresboekje van 1897 noemt hem Photograaf en Sigarenhandelaar. |
|
1898 |
Op 2 januari laat Lion Kiek zich opnieuw inschrijven aan de Rijnsburgersingel, maar nu op nummer 40. Een viertal jaren later verhuist hij naar Hugo de Grootstraat (Middenstraat) 15. Als beroep wordt bij de overschrijving naar dit adres fotograaf opgegeven en niet kleermaker, zoals Annie Versprille noteerde. |
Begin september 1898 komt vader Israël Kiek terug uit Arnhem en neemt zijn intrek bij Lion op Rijnsburgersingel 40. |
|
1899 |
De hoogbejaarde Kiek sterft op 14 mei in Leiden. |
Beschouwing
Israël Kiek heeft een wel zeer bijzondere bijdrage geleverd aan de geschiedenis van de Nederlandse fotografie. Hij verbond zijn naam aan een fotogenre dat voornamelijk tot stand komt in de camera’s van leken-fotografen: het voor eigen herinnering gemaakte amateurkiekje. Verantwoordelijk voor deze naamgeving waren Kiek’s beste klanten, de Leidse studenten. Wanneer zij na een dispuut-, promotie- of ander feest hun samenzijn wilden laten vereeuwigen, gingen zij naar fotograaf Kiek om een groepsportret te laten maken. De rommelige, soms onscherpe foto’s van aangeschoten tegen elkaar aanleunende vriendengroepen werden onder de studenten al spoedig ‘kiekjes’ genoemd; de populariteit van dit genre groepsportretjes was niet zozeer te danken aan de kwaliteit van de foto’s als wel aan het feit dat zij voor de studenten dienden als een bewijs ‘erbij te horen’: men moest in zijn Leidse studiejaren bij Kiek geweest zijn!
Israël Kiek kwam als koopman naar Leiden en had al verschillende beroepen uitgeoefend, voordat hij zich aan het fotograferen waagde. In zijn jongensjaren in Groningen was hij kistenmaker, in Gouda werd hij schrijnwerker genoemd, maar ook stond hij als slager en loterijcollectant te boek. Hoe hij met de fotografie in aanraking kwam, is niet bekend, maar zijn werkzaamheden in dit vakgebied vangen in de jaren vijftig aan. In 1858 wordt hij ‘portraiteur’ genoemd en vanaf 1860 ‘photograaph’. Het moet voor iemand van Kiek’s leeftijd toen een hele stap geweest zijn om een nieuw vak te gaan beoefenen. Kiek had een groot gezin van negen kinderen te onderhouden (drie van zijn twaalf kinderen zijn jong overleden), maar dat belette hem niet een nieuwe uitdaging te durven aannemen.
Hoe dan ook, Kiek vestigde zich als fotograaf en beschikte spoedig over een zeer strategische plek voor zijn atelier, even buiten de Rijnsburgerpoort, tussen de door studenten druk bezochte Sociëteit Amicitia en de uitspanning Zomerzorg in, op weg naar het station. Op die plaats, de latere Rijnsburgersingel, richtte Kiek zijn fotografisch atelier in: een houten gebouwtje – volgens niet te verifiëren bronnen een afgedankte kermiskraam- met een ophaalbruggetje om al te lastige klanten te kunnen weren. Bij dit houten atelier bevond zich ook een binnenplaatsje, dat het decor vormt van de meeste studentenkiekjes. Hier kon Kiek, profiterend van het eerste daglicht, de groepen feestvierders portretteren. Want bij voorkeur kwamen zij in de zeer vroege ochtenduren en Kiek nam iedere opdracht aan, zelfs toen in 1876 de almanakredactie van het Leidseh Studenten Corps op Sabbat kwam! Deze verregaande dienstverlening zal zeker hebben bijgedragen tot Kiek’s roem in studentenkringen.
Vier van zijn zonen, Louis, Abraham, David en Lion werden door Kiek in het fotografenvak ingewijd en zij werkten allen enige tijd in het atelier van hun vader mee. Met name Lion bleef zijn vader assisteren, terwijl de anderen zich op den duur elders vestigden.
Kiek behoorde tot de eerste generatie Leidse fotografen, samen met Leendert Springer, Joseph Klok, Abraham Regensburg en Johan Hoffmeister. Volgens overlevering zou hij aanvankelijk de daguerreotypietechniek beoefend hebben, maar een tastbaar bewijs daarvan heeft onze tijd niet bereikt. De oudste ons bekende foto’s van zijn hand dateren van omstreeks 1860 en zijn afgedrukt op albuminepapier. Zelden zal men foto’s op een groot formaat bij hem aantreffen. Het visitekaartportretje (ca. 9 X 6 cm) was het geëigende formaat voor het maken van portretten, wanneer gewone burgers zijn atelier bezochten. Een iets groter formaat (ca. 11,5 X 8,5 cm) gebruikte hij voor de groepsportretten van studenten. Deze plakte hij op kartonnetjes die in tegenstelling tot de kartonnetjes van de visitekaartportretjes niet van zijn stempel of signatuur voorzien waren. Zoals in een eerder artikel over Kiek in het Leids Kunsthistorisch Jaarboek 1983 reeds gesuggereerd werd, zou dit te maken kunnen hebben met Kiek’s instelling ten aanzien van de studentenportretten. De studenten waren weliswaar zijn beste klanten, maar het valt te betwijfelen of Kiek zich met hart en ziel inzette voor deze fotografie. Ook alweer uit overlevering weten we, dat Kiek tijdens het maken van een groepsportret van de ‘heren studenten’ de gebeurtenissen maar over zich liet komen, lijdzaam met de rug naar de groep gekeerd, terwijl door hen de compositie werd bepaald. Alleen wanneer het hem te lang duurde, maande hij tot spoed met de woorden: ‘Heren, heren, de kunst moet voortgang hebben.’ Van overwogen vormgeving kan bij Kiek niet gesproken worden en de groepsfoto’s verschillen dan ook alleen van elkaar wanneer de studenten zelf enig initiatief tentoonspreidden.
In de portretten van burgers waaraan hij wél zijn naam durfde verbinden, blijkt Kiek echter ook geen meester in de portretkunst te zijn. De posen van de geportretteerden zijn stijf en uitdrukkingsloos; zij zijn recht van voren gefotografeerd, zonder veel variatie of persoonlijke karakterisering. De geportretteerden zijn meestal ten voeten uit afgebeeld, staand dan wel zittend, en kijken recht in de lens. Een stoel, een balustrade en een gedrapeerd gordijn vormen de entourage, attributen ontbreken nagenoeg. Anders is dat bij de studentenportretten, waarop attributen zoals tekstborden, wandelstokken, bierpullen en ook ladders, een belangrijke rol spelen. Rommelige, maar spontane opstellingen zijn het gevolg, meestal op het achterplaatsje van Kiek’s atelier, maar soms ook op de openbare weg of zelfs op het dak van zijn atelier of van een ander huis.
Ondanks of wellicht dankzij Kiek’s geringe beeldend vermogen in de fotografie draagt zijn foto oeuvre een heel eigen karakter en zijn de studentengroepsportretten een voor Kiek kenmerkend genre geworden, waardoor zijn naam gevestigd raakte. Het is opmerkelijk dat dit genre zich juist kon ontwikkelen bij een fotograaf die geen of weinig kennis van artistieke beeldopbouw had. Terwijl foto’s dikwijls hun waarde ontlenen aan een boven het alledaagse uitstijgende algemene geldigheid, ligt de grote kracht van Kiek’s studentenportretten juist in de alledaagse, soms zelfs banale privé-sfeer. Met hun spontane karakter, de afwijkende beeldvorm, het niet al te grote belang dat gehecht wordt aan technische kwaliteit en het doel waarvoor zij gemaakt zijn, namelijk het privé-album of de eigen schoorsteen of spiegelrand, staan Kiek’s groepsfoto’s aan het begin van een nieuwe ontwikkeling in de fotografie: die van het amateurkiekje. Deze ontwikkeling is in belangrijke mate van invloed geweest op de beeldtaal van de fotografie. Niet gehinderd door kennis van compositieregels of technische beeldmiddelen, mogelijk- en onmogelijkheden, heeft de kiekjesmaker -meestal ongewild – beeldmiddelen als uitkadering, oversnijding, onscherpte en afstandbepaling, nieuwe inhoud gegeven.
In zijn eigen tijd heeft Kiek’s genre onder meer invloed gehad op een Delftse collega, de fotograaf F. Chr. Gräfe, die evenals Kiek studentenfotograaf was. De bij Kiek ingevoerde ‘grote koppen’, zoals een oud-Leidenaar de beeldvullende close-up-portretten in zijn opgetekende verhalen noemt, komen ook bij Gräfe’s studentenportretten voor. De beroepsfotografen die werkzaam waren in de portretateliers namen deze portretvorm niet over. Niet eerder dan aan het eind van de jaren twintig van onze eeuw kreeg het close-upportret betekenis en ging het deel uitmaken van een nieuwe fotografische beeldtaal. Voordien zagen slechts schilders-amateurfotografen als Willem Witsen en George Breitner de betekenis van dit stijlmiddel. Maar hun fotografische oeuvres waren, nog meer dan de kiekjes, voor een besloten omgeving bestemd, zodat ook hun foto’s geen invloed hadden op de beeldvorm in de Nederlandse fotografie.
Het element van toeval in de compositie van Kiek’s fotografie is het belangrijkste kenmerk van zijn werk en de overeenkomst met de later in de eeuw ontstane snapshot-fotografie is dan ook voornamelijk gebaseerd op dit kenmerk.
Documentatie
Secundaire bibliografie
Auteur onbekend, Kiek, Een herinnering van een oud-Leidenaar, in Op de Hoogte 1910, p. 29-32.
G. A. Evers, De invoering der fotografie in Utrecht, in Lux 29 (1918), p. 151.
H. Burger, I. D. Kiek. De onsterfelijke, Leids Fotograaf, in Die Huisgenoot 19 december 1947, p. 41.
Mr. Annie Versprille, Leidse Fotografen in de 19de eeuw, in Jaarboekje voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Leiden en Omstreken dl. 56 (1964), p. 93-96.
Ingrid Moerman en Rudi Ekkart, Fotografen uit Leiden en hun oude platen, in Leidsch Dagblad 6 augustus 1977, p. 19.
Ingeborg Th. Leijerzapf (red.), Fotografie in Nederland 1839-1920, Den Haag (Staatsuitgeverij) 1978, p. 24, 99.
Ingeborg Th. Leijerzapf, De studentikoze poses in de fotografische oeuvres van Israël David Kiek en Willem Witsen, in Leids Kunsthistorisch Jaarboek 1983.
Hans Toonen, J.D. Kiek, in De Gelderlander/De Nieuwe Krant 17 februari 1984.
Bronnen
Amsterdam, Gemeentearchief.
Gouda, Gemeentearchief.
Groningen, Gemeentearchief.
Leiden, Gemeentearchief.
Leiden, documentatiebestand Prentenkabinet.
Collecties
Leiden, Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit (o.a. bruiklenen van F.H. Bool), Den Haag en van de Stichting Archief Leids Studentenleven.
Auteursrechten
Het fotografisch oeuvre van Israël Kiek & Zonen is vrij van auteursrechten. De reproductierechten berusten bij de instellingen die de foto’s beheren (zie onder Collecties).